Vrouwelijke ambtsdragers dankzij ‘nieuwe hermeneutiek’?
Het synodebesluit om vrouwen niet langer uit te sluiten van een kerkelijk ambt heeft heel wat losgemaakt. Het lijkt, als je de reacties ziet, een aardschok. De kritiek op het besluit en de totstandkoming ervan kregen veel aandacht. Maar hoe zit het nu met die voorstanders? Zijn ze blij? Jazeker. Geven ze veel uiting aan die blijdschap? Daarin zijn ze voorzichtiger. In de reacties merk je, dat de meesten beseffen wat het besluit bij tegenstanders teweegbrengt: zorg, angst. De meeste voorstanders doen niet triomfantelijk en vieren geen feest. Sterker nog, ook bij hen voel je pijn.
Scheuring of schisma
Twee van zulke reacties vielen me op en licht ik er uit. De eerste komt van iemand van buiten de GKv, emeritus hoogleraar Bram van de Beek. Hij schreef in een column in het ND van 23 juni 2017 een opvallend commentaar. “Bij een kerkscheuring gaat het tegenwoordig altijd om ménselijke factoren”, is de centrale stelling van zijn column. Hij bedoelt dat recentere kerkscheuringen altijd draaiden om wat mensen doen of beleven, ethische kwesties om christelijk gedrag of de manier waarop men het geloof beleeft of wil beleven. Bijna nooit ging het bij die scheuringen over God, wat Gód doet en wie hij is. Als kenner van de oudchristelijke kerk benadrukt hij, dat in de vroege kerk geen scheuringen voorkwamen. Wel legden christenen in de oude confessionele symbolen vooral de leer over God vast, over de drie-eenheid en over de persoon (en naturen) van Christus. Dáárover mag onder christenen geen verschil zijn, voor tal van andere zaken vooral op het terrein van gedrag en levensstijl dient er in de kerk veel ruimte te zijn.
Het is jammer dat hij deze stelling niet wat meer onderbouwt met concrete voorbeelden. Hij doet dat wel in zijn boek Lichaam en Geest van Christus, waarin hij het principiële onderscheid uitlegt tussen schisma’s en scheuringen. Schisma’s waren er in de geschiedenis van de kerk rond de leer over God. Scheuringen ontstaan vaak door plaatselijke of regionale en menselijke geschillen, conflicten en spanningen doordat men elkaar geen ruimte wil of kan geven. Als voorbeeld van zulke onderwerpen noemt hij onder andere vrouwelijke ambtsdragers. Uit de Schrift is absoluut niet hard te maken wat hierin Gods wil voor altijd is. Dus zegt dit onderwerp niets over God, wel over hoe mensen met elkaar omgaan.
Het is om nog een reden jammer dat hij dit niet wat concreter maakt, vooral voor de huidige tijd. Mensen en kerken die betrokken waren bij kerkelijke geschillen zullen als reactie op deze stelling onmiddellijk wijzen op leergeschillen die een rol hebben gespeeld. Zo kun je bijvoorbeeld zeggen, dat in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in de jaren ’60 de leer over God wel degelijk in geding was. Het ging over de kerk en de katholiciteit daarvan (rond de Open Brief) en over leervrijheid en -tucht (zoals bijvoorbeeld naar aanleiding van de publicaties van ds. Telder over het voortleven van de ziel). Zeker, een halve eeuw later moeten we erkennen dat deze zaken toen op de spits gedreven zijn en dat we nu op deze punten ook anders geloven of minstens de vragen die hier theologisch liggen erkennen. Maar naar de toenmalige overtuiging ging deze scheuring wel degelijk over God en de leer van de kerk. Van de Beek kent deze geschiedenis mogelijk minder, maar hiermee valt zijn betoog wel enigszins te weerspreken of te relativeren.
Toch vind ik dit onderscheid (leer over God tegenover menselijke factoren) wel verhelderend. Ook als het besluit over vrouwelijke ambtsdragers niet door allen gedragen wordt, is dat nog geen legitieme reden om uit elkaar te gaan. Weggaan en afscheiden wordt door sommigen als legitieme weg gezien. Maar Gods kerk is één, er kunnen niet meerdere gemeenschappen naast elkaar bestaan, als deze geloven lichaam van Christus zelf te zijn. Christus is niet gedeeld!
Makkelijke kritiek
Weggaan of afscheiden, en nu kom ik bij de tweede reactie die ik wilde aanhalen, is ook geen optie omdat de voorstanders van harte de Bijbel aanvaarden als Goddelijk ingegeven Woord van de Heer, en sterker nog, dat Woord zelfs willen verdedigen tegen de aanvallen van de Boze. Als we samen naar het Woord van de Heer willen luisteren, zijn we met elkaar verbonden in die ene Heer. De z.g. ‘voorstanders’ hebben dat Woord lief, met hun hele hart. Wat doet het je dan, als sommigen beweren dat zij dat Woord Schriftkritisch ontkrachten en “vogelvrij” maken?
Dat is het verdriet van dr. A.L.Th. de Bruijne, die door die pijn in een column in het ND van 8 juli 2017 een beetje uit de bocht vliegt (zoals hij later ruiterlijk toegeeft). Dat verzwakt helaas bij voorbaat ook zijn betoog. Helaas zeg ik, omdat de zaak waarover hij schrijft overeind dient te blijven: veel tegenstanders wensen hun vingers niet te branden aan hermeneutische vragen. Wat De Bruijnes punt is, is me uit het hart gegrepen.
Wat veroorzaakt zijn boosheid? Hij ergert zich, schrijft hij, “aan bezwaarde zegslieden die nu principieel van de toren blazen” en niet moe worden om wat zij noemen ‘een nieuwe hermeneutiek’ aan te wijzen als eigenlijke boosdoener. Dat hier een stukje ergernis naar boven komt, kan ik zeer goed begrijpen. De Bruijne is jarenlang gestalkt door betweters die hem betichtten van Schriftkritiek en het ondermijnen van het gezag van de Bijbel. Niet alleen werd deze aanval nooit werkelijk onderbouwd, vooral ook onderkende men niets van de moed van theologen als De Bruijne, die de vragen die hier echt liggen tenminste durft op te pakken.
Terecht zegt De Bruijne, dat het naïef en ook niet eerlijk is om de hermeneutische vragen “weg te moffelen”. De vraag hoe we Bijbelteksten moeten toepassen op vandaag, is een zeer reële vraag, een vraag van alle tijden ook. Maar de critici maakten het zichzelf gemakkelijk, door elk vraagstuk rond de toepassing van de Bijbel weg te wuiven en te doen voorkomen alsof we alle antwoorden al lang hadden. En vervolgens de pogingen van anderen die wel de moed hadden deze vragen te doordenken met enkele pennenstreken te veroordelen en te suggereren dat deze mensen niet langer als gereformeerd zijn te beschouwen.
En dat doet onnoemelijk zeer! Je zet je in om de heiligheid en het gezag van Gods Woord voor deze tijd opnieuw te doordenken, juist om dat Woord te bewaren en te kunnen doorgeven aan nieuwe generaties. Vervolgens krijg je het mes in je rug van mensen die je medestander hadden moeten zijn in die strijd, een strijd die nota bene gaat om de toekomst van gereformeerd geloven en belijden. Ik kan me goed voorstellen dat De Bruijne daarvan ten slotte zegt: dergelijke critici “legden anderen lasten op die zij zelf met geen vinger aanraakten”, woorden waarmee Jezus zelf de zuiverste vorm van Farizeïsme veroordeelt (Lucas 11,46)!
En het ergste is, dat we zo als kerken in een patstelling terecht komen. Gesprek over hoe we Bijbelteksten moeten toepassen op vandaag gaan we uit de weg. Boven dat gesprek hangt immers bij voorbaat de wolk van dreigende veroordeling. Maar aan de andere kant leiden discussies over de uitleg van Bijbelteksten evenmin tot vrede en verbinding. Boven die discussie hangt immers een claim dat ‘eenvoudig Bijbellezen’ zal leiden tot de ‘enig ware uitleg’. Per saldo haken de meesten dus af bij dit gesprek en win je er niemand mee. Want óf je vreest de echte vragen, óf je concludeert dat je met de Bijbel blijkbaar alle kanten op kunt.
En zo zijn we weer bij het eerste betoog, dat van Van de Beek. Als angst regeert, trekken we een heldere lijn, van binnen of buiten, aanvaarden of afwijzen. Als Christus regeert, overwint niet de claim van de enig ware uitleg, maar de aanvaarding van elkaar in hem. Aanvaarden is: liefhebben omdat ik in de ander Jezus zelf zie. En dus ook zijn intentie erken en waardeer. Die relatie kan door niets gebroken worden.