Luisteren naar de stem van God
“Luisteren naar de stem van God” (prof. dr. C.J. de Ruijter)
Vooropmerkingen
Dit boek begint met een situering van de preek. De preek staat in het kader van de eredienst, schrijft De Ruijter. Daarmee neemt hij min of meer afscheid van een veelal gehanteerd idee, dat het in de eredienst zou gaan om een soort dialoog, tussen Gods Woord en het antwoord van de gemeente. In die traditie werd de preek zelfs heel dicht tegen Gods Woord aan getrokken, zodat het gezag van de preek bijna gelijkgeschakeld werd met de Bijbel zelf.
De reformatorische traditie bevat zeker aanknopingspunten voor zo’n identificatie. Zo is er een bekende uitspraak van de reformator Bullinger “de prediking van Gods Woord is zelf Gods Woord”. Met die uitspraak kun je een goede maar ook een volstrekt verkeerde kant op. In feite ligt het pleidooi van De Ruijters boek in de lijn van Bullinger, alleen al de titel “luisteren naar de stem van God” maakt dat duidelijk. God is na de afsluiting van de canon van de Bijbel geen zwijgende God geworden, nee, hij spreekt, vandaag, hier en nu. Maar de vraag is hoe, en bij de beantwoording van die vraag neemt hij duidelijk wat meer afstand van een verkeerde uitleg van Bullingers uitspraak. Want als je de preek bijna vereenzelvigt met het spreken van God zelf, ga je brokken maken. Er blijft dan weinig ruimte meer voor de hoorder om zich van een concrete preek af te vragen of deze wel echt voldoet aan die hoge standaard van ‘Woord van God’. De preek moet ook weer gerelativeerd kunnen worden!
Wel, dat laatste kan juist als je de preek ziet in het geheel van de liturgie. Liturgie is aanbidding, het aanroepen van de naam van God. In Genesis 4,26 vind je daarvan de oervorm: men begon gezamenlijk God te aanbidden. Het geloof wordt dus gevoed in het samenkomen van de gemeente rond Woord, gebed en lied. Maar nooit betekent dit dat dit exclusief in de kerkdienst gebeurt en niet op andere momenten waarop en in andere vormen waarin de gemeenteleden elkaar rond hun Heer ontmoeten. Door zo de preek te situeren in de gemeente en in de liturgie van de gemeente (die overigens niet beperkt is tot de zondag, maar heel het leven is liturgie, Romeinen 12,2!), is de preek niet alleen een manier waarop God ook spreekt, maar tegelijk ook een deel van het antwoord van de gemeente zelf op het spreken van God. De prediker heeft zelf als mede-hoorder van Gods Woord Gods stem vernomen en verklankt dat op zijn manier om de gemeente te bemoedigen in haar aanroepen van de naam van haar Heer. De preek is deel van de lofprijzing van Gods volk!
Reflecteren
Hoogste tijd om eens wat te reflecteren op iets wat ik week in week uit doe: preken. Reflecteren, dat is dus niet nadenken over de preek van a.s. zondag, wat ik zeg, hoe ik het doe, hoe ik het product weer tijdig af krijg. Die reflectie gebeurt elke week, voorafgaand aan de preek elke dag zelfs wel. Mensen kunnen soms zo lekker direct hun oordeel klaar hebben, alsof ze er verstand van hebben. Zeker, iedereen die kerkdiensten bezoekt heeft er ‘verstand’ van. Je bent als hoorder een ervaringsdeskundige. Maar de manier waarop feedback gegeven wordt, daar moet ik soms toch wel even bij slikken. Iemand stuurt een mail: je moet eens naar de preken van Tim Keller luisteren, joh. Niet wetend dat ik Tim Keller al sinds halverwege de jaren 90 ken, toen we met een groep theologen in een workshop bij Keller zaten in New York. En ja, een briljante prediker. En zo heb ik in mijn ‘port folio’ meer mensen die me geïnspireerd hebben en van wie ik preken beluister. John Stott was voor mij een grote voorganger, maar ook ds. Siebren S. Cnossen, ds. Cor Bijl, om enkele predikers uit mijn jeugd te noemen. Maar ik ben het liefst mezelf. Wat zou het goed zijn als we elkaar die ruimte geven…
Reflecteren op mijn preken doe ik wekelijks. Maar reflecteren op het fenomeen preek, dat gaat dieper. Hoezo preken? Is dat nog wel zinvol? Is het überhaupt wel effectief? Hoe werkt Gods Geest? Waarom zou je dan preken? Wat is eredienst? Hoe groeit ons geloof? Wat zijn de contextuele implicaties en de hoorderservaringen? Reflecteren is nadenken over wat je doet en waarom. Zodat je niet maar wat doet…
Luisteren naar de stem van God
Als iets me inspireert in dit boek van C.J. de Ruijter, dan is dat zijn nadruk op het mysterie, het wonder van Gods spreken. Een greep. Toen de canon van de Bijbel werd afgesloten, is God niet opgehouden te spreken, zo schrijft de Ruijter. Ik realiseer me, dat dit bijna zo vanzelfsprekend is dat ik daar zo goed als nooit bewust over nagedacht had. Toch bid ik elke zondag voorafgaand aan Bijbellezing en preek om de “verlichting van de heilige Geest”, het ‘epiclesegebed’ geheten, een vast onderdeel sinds eeuwen in de samenkomsten van Gods kerk. Dit gebed geeft uitdrukking aan het besef dat er een wonder moet geschieden als wij in de luistermodus willen komen en God in Jezus daadwerkelijk willen ontmoeten. Sinds het lezen van dit boek bid ik dit gebed weer meer bewust. Ik bid als voorganger, en naar ik hoop de gemeente met mij, om het wonder dat we God zelf mogen horen spreken. Om Gods stem te kunnen vernemen in je hart zijn rust, stilte en concentratie nodig. Maar veel meer nog die eerbiedige luisterhouding, dat vol verwachting uitzien naar de ontmoeting met de levende en sprekende Heer.
Bij het lezen van dit boek ontdekte ik, dat ik er misschien wel eens te vanzelfsprekend van uit ben gegaan dat God wel zal spreken en dat wij zijn stem wel zullen vernemen. Alsof je over Gods boodschap kunt beschikken, als je maar de juiste uitleg van Gods woorden in de Bijbel hanteert. Ik ontdekte dat wij als gereformeerde christenen een soms wat zakelijk-rationele, platte spiritualiteit hebben ontwikkeld. Dat optimisme zie je ook in onze Bijbelstudies, zeker de meer traditionele vormen daarvan: alsof we door een rechte uitleg over Gods bedoelingen en intenties kunnen beschikken. En aan de andere kant zie je het terug in onze soms zelfs familiaire feelgood-omgang met de Ontzagwekkende.
In dit boek voel je de hartklop van de gereformeerde traditie, met haar accent op goede prediking en met haar bewustzijn van het wonder van Gods spreken in ons actuele leven. Maar ook het eeuwenoude geloof in de gave van de profetie, gegeven aan alle gelovigen om onder de leiding van de Geest Gods woorden te ontsluiten in de setting van het concrete leven van concrete mensen. Dat betekent ook relativering van de preek. Wij hebben van de prediking soms bijna iets sacraals of sacramenteels gemaakt, vooral verbonden met een nogal autoritaire ambtsvisie. ‘Ambtelijke bediening van de verzoening”, met die woorden zetten we de prediking op een voetstuk en op gelijk niveau van de priesterlijke tempelbediening in het Oude Testament. De Ruijter laat m.i. terecht zien, dat de prediker enerzijds een geroepene is die het ’tegenover’ van het Woord van Christus representeert, maar dat er anderzijds ook een continuïteit bestaat tussen de preek en andere vormen van omgang met Gods Woord in de gemeente, zoals in gesprek, Bijbelstudie en catechese.
Kortom, een inspirerend en moedig, vernieuwend boek! Samen met collega’s bespraken we dit boek op 27 januari 2014. Hieronder een aantal waarnemingen en reflecties, ook uit dat gesprek.
1. Preek en eredienst
De reformatoren kozen in de controverse met de Rooms-katholieke Kerk voor het primaat van het woord (de preek) ten koste van de eucharistie of het heilig avondmaal. Daardoor kwam er een min of meer mensgerichte dimensie in de eredienst: de preek moest mensen iets bieden, in hun actuele leven. De preek werd zo centraal, dat zij de viering van het heil min of meer verdrong en zelf een sacramentele dimensie kreeg.
In de vorige eeuw zocht men een nieuw evenwicht. In de Rooms-katholieke traditie gebeurde dat vooral in het tweede Vaticaans Concilie, dat hernieuwde aandacht vroeg voor schriftlezing en preek, in de protestantse traditie kwam aandacht voor de betekenis van liturgie en avondmaal (‘herontdekking van de directe relatie tussen Woord en Tafel) en voor de eredienst als ruimte of kader voor de preek.
Kijken we naar de oorsprong van de eredienst, dan gaat het daarin om het ‘aanroepen van de naam van de HEER’ (Genesis 4,26). De richting van de aanbidding is dus omhoog, eredienst is gericht op en tot God. De Ruijter schrijft, dat in een nieuwe oriëntatie het van belang is oog te hebben voor de dubbele beweging in de liturgie: van God naar de mensen, van de mensen naar God.
Hierin speelt de huidige culturele context mee. Ook dat waardeer ik zo in dit boek, de aandacht voor onze eigen culturele geconditioneerdheid. In de moderniteit lag het accent op tekstinterpretatie en de formulering van de boodschap (accent op het cognitief-rationele aspect). Nu is er meer aandacht voor de ervaring, het preekproces en de daarmee gegeven knelpunten bij de hoorder (het communicatie-aspect). Dat vraagt meer aandacht voor ‘drie werelden’ die samenkomen: tekst, hoorder en prediker. En ook is de interne consistentie van preek en liturgie veel belangrijker geworden. Als de ervaring meer mee gaat wegen, komt het meer aan op samenhang tussen prediking en liturgie.
Eredienst is dus aanbidding. Tegelijk is dat de typering van heel het christelijke leven (Romeinen 12, 1-2). In dit licht is de preek niet alleen maar boodschap maar ook zelf lofprijzing of aanbidding. Eredienst als antwoord op Gods spreken in gebed, lied en lofprijzing is het geheel, waarin ook de preek deel uitmaakt van die gerichtheid op God.
Dit accent in de eerste hoofdstukken van het boek roept enkele gedachten bij mij op. Voor mij is mijn aloude catechisatielesje fundamenteel en leidend geweest in mijn denken over de prediking. Mijn preekvisie was gestempeld door wat we belijden in zondag 25 van de Heidelbergse Catechismus. Het geloof komt van de heilige Geest. Hij gebruikt daarvoor de prediking van het evangelie. Prediking staat niet zonder meer gelijk aan de preek, het staat voor onze totale omgang met het Woord van God, ook in opvoeding en onderwijs. Per slot van rekening komt geen mens tot geloof door het lezen van de Bijbel, wel via opvoeding, gesprek en catechese, etc. Maar het belang van ‘de’ preek elke zondag in de samenkomsten van Gods gemeente kon moeilijk overschat worden wat mij betreft.
Toch wrong daarin voor mij altijd iets. Wordt de preek zo niet heel hoog gesteld, als een middel van hoge exclusiviteit? Wordt daarmee de prediker niet hoog-ambtelijk op het schild geheven? Hoeveel ‘vlees en wereld’ zitten daar niet vaak bij? En is het gewone gesprek, het bedienen van het Woord in pastoraat en kring, niet evenveel waard? Of minstens van hetzelfde soortelijk gewicht, mits er een rechtstreekse verbinding gemaakt wordt met het geschreven Woord van God?
Vervolgens rijst hier nog een andere vraag. Hoe staat het met ons vieren en aanbidden? Wat betekent dat zo juist genoemde herstel van de verbinding tussen Woord en Tafel? In de oosters-orthodoxe traditie is de voorganger deel van het aanbiddende volk. Hij staat met de rug naar de gemeente, samen met de gemeente naar voren gericht, op de aanbidding, op God. Dat zien we in gereformeerde erediensten niet terug. En wat is er overgebleven van de eucharistie als hoogtepunt van onze ontmoeting met God? In veel gereformeerde kerken was het aantal avondmaalsvieringen teruggebracht tot viermaal per jaar. En al verschuift hierin naar mijn indruk wel iets, veel verder dan eenmaal per maand (of vanwege vakanties tienmaal per jaar) komt het ook nog niet. Betekent de ontmoeting met God in Christus door de Geest niet, dat zijn gemeente elke zondag het avondmaal zou moeten vieren als hoogtepunt of hart van die ontmoeting? Zien we dat ook niet bij de eerste christelijke gemeente (Handelingen 2, zie vooral vers 42)? Herkenden de beide leerlingen van Emmaüs hun Heer niet juist op het moment dat hij het brood met hen brak (Lucas 24,31)? Dit betekent, dat wij ons van een luisterende veel meer zouden moeten ontwikkelen naar een vierende gemeente.
Zeker, dan is er nog heel wat ‘huiswerk’ te doen. Dan zullen we de gemeente hier ook geestelijk op moeten voorbereiden. Onze gezamenlijke spiritualiteit is nu eenmaal nog sterk gericht op het Woord, de verkondiging en het onderwijs, veel minder op het vieren en aanbidden. Dat vraagt om een nieuwe houding, om bekering wellicht zelfs.
2. De drie-enige God en de preek
Een tweede observatie in en reflectie op het boek betreft de trinitarische insteek. De Ruijter begint in hoofdstuk 3 bij de manier waarop Karl Barth spreekt over het Woord van God. Barth spreekt van een drievoudige gestalte van het Woord van God: Christus (het vleesgeworden Woord), de Schrift (het geopenbaarde en vastgelegde Woord) en de preek (het verkondigde Woord). In de christologische benadering van Barth, zo schrijft de Ruijter, bleef echter het pneumatologische aspect (wat betreft het werk van de Geest) gemakkelijk buiten beeld. Anderen vroegen daarom meer aandacht voor het werk van de Geest en legden meer nadruk op het horen en op de communicatie, of op de menselijke, creatuurlijke dimensies.
De mens, geschapen naar Gods beeld, is ‘sprekend’ God, en aangelegd op communicatie en omgang met God. De preek is dan niet de exclusieve manier waarop die communicatie plaatsvindt, maar een functie van de hele gemeente. Het staat in het kader van de profetische roeping van iedere christen. Ook in de Bijbel zelf vinden we dat (bijv. het predikende gesprek, I Korinthiërs 14, het samenzijn van twee of drie in Gods naam, Matteus 18,20).
Hoe zit het dan met het ‘ambt’? De kerk dient zich te laten leiden door de drie coördinaten ambt, Schrift en belijdenis. “Geen ambt zonder Schrift en belijdenis, geen belijdenis zonder Schrift en ambt, geen Schrift zonder ambt en belijdenis” (Van de Beek). In de gereformeerde traditie fungeert het ambt als een tegenover voor de gemeente, maar wel vanuit het evangelie: het evangelie komt niet uit de gemeente, maar komt van de andere kant. Het tegenover is niet gelegen in het ambt op zich, maar in het Woord.
Ook dit deel van De Ruijters gedachten ervaar ik als bevrijdend. In een aparte studie heb ik mijn visie op de ambten nader verantwoord.[1] Daarin heb ik gezocht naar een balans tussen de apostolische lijn, het predikambt als afgeleid van het apostelambt aan de ene kant, en een meer functionele ambtsopvatting waarbij het ambt op dezelfde lijn staat als alle gaven in de gemeente aan de andere. Je zou in dit verband kunnen spreken van twee polen of een elliptisch model, waarin aan beide kanten op gelijke wijze recht wordt gedaan.
Vervolgens schept juist deze benadering ook ruimte voor inschakeling van de gemeente bij het preekvoorbereidingsproces. Het is van belang om de trinitarische benadering van De Ruijter ook te vertalen in een preekvoorbereiding die de preek weer meer situeert in het geheel van de gemeente. Als prediker moet je dus je eigen feedback ook echt organiseren! En niet alleen feedback, ook en juist ‘voeding vooraf’! Deze benadering vraagt om andere vormen dan alleen de monoloog van de preek, zij vraagt om gesprek, participatie en samen leren.
Interessant is wat De Ruijter opmerkt over de emerging church (p. 43). Vanuit deze beweging is de kritiek ingebracht, dat de prediking een typerende vorm is behorend bij de dominantie van de kerk in de samenleving binnen het Corpus Christianum. Daarbij zou de ‘verbaliteit’ of woordgerichtheid van de kerk bovendien samenvallen met de rationeel-cognitieve attitude van de moderniteit. Hoewel deze kritiek zeker van belang is, zou het toch onjuist zijn, zo zegt De Ruijter, te beweren dat Gods evangelie exclusief in de preek binnen de setting van de eredienst van de gemeente te vinden is. De preek staat in een veel groter geheel van praktijken van omgang met het Woord van God. De missionaire werfkracht van de gemeente versterkt zich juist als de prediking in vele gestalten kan uitwaaieren en in een gemeenschap en netwerk van zoekers en volgers plaatsvindt. Daarmee wordt ook duidelijk, dat eredienst niet beperkt is tot de zondagse samenkomst maar typering is van het hele christelijke leven (Romeinen 12, 2)!
3. De stem van God
De visie van de Reformatie wordt heel pregnant verwoord in de bekende uitspraak van Bullinger: “de prediking van Gods Woord is zelf Gods Woord”. Deze stelling was verbonden met de nieuwe aandacht voor de Schrift als enige bron (“sola Scriptura”) die de preek in haar gezag dicht tegen het Woord aan trok. Dit leidde tot een nogal massieve preekvisie. Het kan niet anders of vroeg of laat wekt deze massiviteit zelf de reactie op, of dit zo maar van elke preek mag gelden. De hoorder zoekt ruimte om de preek te kunnen relativeren en daar kritisch op te reflecteren. M.a.w.: deze benadering kon gemakkelijk leiden tot een autoritaire preekvisie.
Toch heeft Bullinger een punt: God spreekt wel degelijk door de preek. De vraag is hoe. Luther sprak graag van het mysterie van de preek: Gods stem klinkt met en door de menselijke stem. De Ruijter roept hier onderscheidingen te hulp uit de taalfilosofie. Taal is een daad (‘taaldaad’). Wat iemand zegt, kan omgezet worden in iets wat gebeurt. Dit wordt door Austin uitgewerkt in de onderscheiding tussen locutie (uitspraak), illocutie (intentie) en perlocutie (effect). Nicholas Wolterstorff borduurt hierop voort, door te spreken van een ‘double-agency discourse’: er is sprake van twee handelende subjecten. God handelt in en door zijn woord (de taaldaad van God), mensen spraken en schreven dit woord, mensen horen en doen dit woord. Deze analyse sluit goed aan bij de reformatorische overtuiging van het belofte-karakter van het heil[2] en van het feit dat God spreekt door de prediking.
Ook Barth’s onderscheid tussen Gods Woord in zijn Zoon, in de Schrift en in de preek sluit hierbij aan. Daarbij kon, zoals gezegd, echter het trinitarische of meer specifiek het pneumatologische gemakkelijk ondersneeuwen. Maar als we het concept van Barth vanuit het bovenstaande proberen te herijken, kan dit als volgt verder uitgewerkt worden. 1. Jezus Christus is in eigen persoon het spreken van God. 2. Wat God gezegd heeft is op schrift gesteld, inclusief alle tekstuele en culturele implicaties hiervan. 3. De preek als Geestelijke en tegelijk contextuele verwerking van Gods Woord is de derde gestalte van Gods spreken.
Dus: in de weg die van Jezus Christus het mensgeworden Woord, via de Schrift als het gedocumenteerde Woord van God uitmondt in de preek als een specifieke functie van het Woord, komt God zelf sprekend naar de gemeente toe. In deze weg baant God voor ons de weg terug naar hem zelf, in de aanbidding van zijn naam.
Hoe ervaren jullie dat mysterie van de preek, aldus een vraag van één van mijn collega’s. Een zeer mooie vraag, die ons hielp om hier ook wat persoonlijker over te spreken. Er werden persoonlijke overwegingen en ervaringen uitgewisseld. Enkele opmerkingen:
- Persoonlijke meditatie: Ik lees het Bijbelgedeelte waarover ik preek zorgvuldig en geconcentreerd door, aan het begin van de week. De volgende dagen loop ik ermee in mijn hart en hoofd, er komen allerlei gedachten en reacties boven, die probeer ik ook te noteren. Dat herken ik, ik begin de week vaak met hardlopen. In de natuur, ver van de stadse drukte en de dingen die je stress geven, komen gedachten vrij. Maar die rust staat ook altijd wel onder druk. Concentreren is moeilijk, er wordt zo veel van je verwacht dat het lastig is om die tijd van rust en stilte af te schermen.
- Gebed: De Ruijter benadrukt dat de preek alleen biddend, in afhankelijkheid van God, tot stand kan komen. Hierop wordt divers gereageerd. Zelf vind ik, dat ik meer kan en moet bidden, als bewust onderdeel van de preekvoorbereiding. Mijn werk is zo gauw ‘productiegericht’, ‘jumping to result’. Een ander merkt op, dat bidden voor hem betekent dat hij met Gods Woord bezig is en dat overdenkt, ook in gedachten bij God. Het is ook iets van vol verwachting Bijbellezen.
- Je bent zelf de eerste hoorder: Een belangrijke gedachte, die je ook bij De Ruijter meermalen verwoord vindt. Dit betekent, dat je bewust probeert een hoorder te zijn, die reageert met gevoelens, weerstanden, associaties, ervaringen, etc. Je gaat ook even ver van de tekst af staan, kritisch reflecterend: welke vragen komen er bij je boven levend in het hier en nu.
- Vertrouw erop, dat God het zelf doet: Wij stellen hoge eisen en doelen vandaag. Maar zo leggen we de lat hoog en wordt het elke keer weer een te grote opgave. Verwachtingen, ook die van jezelf, kunnen blokkerend werken. Vertrouw gewoon op God, als hij zijn gemeente wil bereiken met zijn boodschap, dan zorgt hij daar wel voor, ook met gebrekkige preken. “De Geest werkt ook door mijn geploeter en zelfs door mijn ‘ongeestelijke’ houding!” Als pastor/prediker ben je permanent met God bezig, 24/7. “Dat hangt voor mij niet af van dat ene moment van meditatie of gebed”. Nee, zo wordt gereageerd, “maar als ik op vakantie ga, merk ik dat ik na drie weken weer toe ben aan een preek”. M.a.w.: dan is het bij mij toch ook wel weggezakt. Dat wordt herkend, maar het bevestigt wel hoezeer ons preekwerk onder druk staat en min of meer ‘werk’ kan gaan worden, ‘business as usual’.
- “De preek wordt ’s nachts geboren”: Dit sluit aan bij het eerste hierboven: vooral als je tot rust komt, door sport of ontspanning, of in dit geval in bed, komen de gedachten en reflecties, de ideeën en inzichten. Iemand heeft daarom altijd pen en papier op zijn nachtkastje, want een herkenbare ervaring is dat je ’s morgens vaak al die prachtige gedachten niet meer terug kunt halen.
4. Schrift en Script
Gods Woord en de Schrift zijn niet zonder meer te identificeren, schrijft De Ruijter in hoofdstuk 5. Jezus Christus is het bewijs dat Gods evangelie waar is tot op de bodem. Daarmee is zijn komst in de wereld de ultieme bron voor het spreken van God. Dat is de kern van de prediking en dus van het onderscheid tussen Woord en Schrift. Om zo te zeggen: de preek was er eerder dan de Bijbel! Dit leidt dan ook tot een nadere omschrijving van de verhouding tussen tekst en preek. De eenzijdigheid in de reformatorische preekvisie (zie hoofdstuk 3) brengt het risico met zich mee van een te zeer tekstgerichte of tekstverklarende prediking. Het gaat er altijd om, dat we in en achter de tekst de levende en sprekende God ontmoeten. Een eyeopener in het boek was voor mij, dat er verschil is tussen bibliologische en homiletische exegese. Hoewel dat laatste als term mij bekend was vanuit de opleiding en ik ook wel probeer daar in de preekvoorbereiding bewust werk van te maken, toch is het goed om je meer bewust te zijn van dit onderscheid. Het gaat om exegese met een heel ander doel: het zoeken van een boodschap voor vandaag.
Daar komt bij de nieuwe aandacht voor het hermeneutische vraagstuk. Is de tekst van de auteur of van de interpreterende lezer. Vanhoozer overstijgt dit door het postmodernisme opgeworpen dilemma door te stellen, dat de tekst zonder God leeg en betekenisloos wordt. We moeten de tekst ontvangen als intentioneel gecommuniceerd door de auteur. Hierbij aansluitend is de visie van Farley, die stelt: we moeten liever het evangelie prediken dan de Bijbel. Ook N.T. Wright helpt ons verder, met de stelling dat de theologische autoriteit van de Bijbel verbonden moet worden met het overkoepelende verhaal (de Bijbel als script). De preek brengt dit verhaal tot klinken. Zo spreekt God nog altijd voort. Zijn taaldaad wekt door zijn Geest het antwoord van de preek als actuele verwerking van het Woord en van de hoorder als ontvanger van Gods spreken in het concrete leven van hier en nu.
5. Methode
Het tweede deel van het boek van De Ruijter gaat tenslotte meer in op het praktische preekvoorbereidingsproces. Na een definitie volgt hoofdstukken over de methode, het formuleren van doelstellingen en ordening van de preekstof. Het boek wordt afgesloten met enkele bijlagen, waarin werkschema’s staan en de methode van het werken met ‘basic structure’ en ‘moves’ wordt uitgelegd.
Hierop hoop ik nog nader terug te komen.