Notice: Functie _load_textdomain_just_in_time werd verkeerd aangeroepen. Vertaling laden voor het hueman domein werd te vroeg geactiveerd. Dit is meestal een aanwijzing dat er wat code in de plugin of het thema te vroeg tegenkomt. Vertalingen moeten worden geladen bij de init actie of later. Lees Foutopsporing in WordPress voor meer informatie. (Dit bericht is toegevoegd in versie 6.7.0.) in /data/www/pastorklaas.nl/www/wp-includes/functions.php on line 6114 Geestelijk leiderschap: functie of roeping? – Pastorklaas.nl

Geestelijk leiderschap: functie of roeping?

Geestelijk leiderschap is schaars. Kerkenraden zijn een soort besturen geworden, met managers die de kerk runnen. Hun ‘targets’ zijn zo variabel als de bezetting van de kerkenraad zelf, er zijn zelden meerjarenplannen of gezamenlijke doelen. Veeleer worden doelstellingen bepaald door de toevallige en zeer veranderlijke samenstelling van de kerkenraad, met telkens nieuwe persoonlijke agenda’s (en belangen). De enige die geacht wordt die geestelijk-inhoudelijke dimensie in te brengen, de predikant, komt in deze bestuurscultuur vaak in de knel. Ze worden steeds meer gezien als werknemers die verantwoording dienen af te leggen aan een MT. Hun onafhankelijkheid als dienaar van het Woord staat op het spel. In plaats van dienaars van het evangelie worden ze dienaars van de kerk.

Een wat negatief, persoonlijk gekleurd beeld? Maar ook een problematiek die door onderzoekers wordt herkend. Juist dat onderzoek is urgent. Een recent verschenen boek is wat dat betreft dan ook een schot in de roos: Religieus leiderschap in post-christelijk Nederland. Het is geschreven door een werkgezelschap van theologen en onderzoekers onder redactie van Leon van den Broeke (kerkrechtdocent aan de VU Amsterdam en aan de TU Kampen) en Eddy Van der Borght (hoogleraar Theologie aan de VU Amsterdam).[1]

Gereformeerde kerkorganisatie frustreert leiderschap

Eén van de conclusies in dit boek is, dat geestelijk leiderschap bemoeilijkt wordt door het gereformeerde kerkrecht zelf.[2] In de gereformeerde kerken liggen gezag of bevoegdheid niet bij één ambtsdrager, alleen kerkelijke vergaderingen hebben beslissingsbevoegdheid. Gevolg daarvan is een schier eindeloze overlegcultuur. De positie van de dominee is daarin hooguit die van een deskundige of adviseur die het woord krijgt van de voorzitter en welwillend wordt aangehoord. Slagvaardig en doortastend beslissen en geestelijk sturen worden daardoor moeilijk realiseerbaar. Koers en visie komen moeizaam tot stand, en discussies over wat de richting moet zijn komen nooit ten einde.

Daarom wordt in dit boek nagedacht over leiderschap. Wat is geestelijke leiding? Waarom spreken we van ambt? Wat is de rol van voorgangers en dominees daarin? Hoe kijken zij zelf tegen leidinggeven aan? Wat maakt hun werk ingewikkeld? Zijn ze voldoende voorbereid op de dynamiek van veranderende omstandigheden in kerk en samenleving? In hoeverre worden allerlei verwachtingen vanuit een gemeenschap goed gekanaliseerd?

In de spanningsvelden die vele predikanten en voorgangers vandaag ervaren is er behoefte aan een publicatie als deze. Het is niet overdreven te stellen dat er in delen van de protestants-gereformeerde traditie sprake is van een crisis. Het ambt komt in de knel en predikanten ervaren dat persoonlijk. Wat is er aan de hand? Hoe kunnen zij in deze dynamiek niet alleen overleven maar vooral ook goed schakelen en anticiperen?

Ik een leider?!

Om te beginnen brengen Jack Barentsen (hoogleraar praktische theologie) en Annemarie Foppen (promovenda religieus leiderschap) de religieuze en spirituele veranderingen in kaart die de context van religieus leiderschap in Nederland bepalen. Er is sprake van secularisatie: inhoudelijk doordat geloofswaarheden betwijfeld worden, institutioneel doordat traditionele structuren en verbanden uiteenvallen, en intern doordat gelovigen hun zekerheden kwijt raken. Door de individualisering worden traditionele geloofswaarheden en -praktijken niet meer gemeenschappelijk gedeeld. Verkondiging en onderwijs door voorgangers worden niet meer vanzelfsprekend geaccepteerd. Dit alles vraagt van religieuze leiders veel om een verbindende factor te kunnen blijven.

Deze analyse maakt goed zichtbaar hoe kwetsbaar en complex het werk en de plek van predikanten zijn. Wel heb ik hierbij (zoals overigens bij veel in dit boek) de vraag of deze werkelijkheid ook bij gemeenteleden leeft en is doorgedrongen. Soms lijkt het erop dat velen dit liever afwimpelen. Kan het zijn dat dergelijke analyses als een inbreuk ervaren worden op de natuurlijke behoefte aan veiligheid en balans? Het old school beeld van de voltijds dominee als vaste gemeentepredikant is te vertrouwd, andere wegen zoeken vereist veel moed.

Maar er is meer aan de hand. De bijdrage van Sake Stoppels (lector theologie CHE en verbonden aan de Dienstenorganisatie van de PKN) en Anke Bisschops (coach, supervisor, psycholoog) maakt duidelijk dat predikanten zelf zich van deze ontwikkelingen terdege bewust zijn. Velen vragen zich af of ze in deze druk hun hele loopbaan binnen de kerkgemeenschap zullen kunnen volbrengen (en een steeds groter aantal ‘haalt’ die eindstreep al niet meer). Hoe reëel zijn de steeds hogere eisen aan de persoon van de voorganger? Voorgangers voelen zich onder deze druk steeds kwetsbaarder: mag ik ook mezelf zijn, is er ruimte voor wie ik ben?

Tegelijk blijven ze veelal hun uiterste best doen om aan al die wensen te ‘voldoen’. Uit de aangehaalde onderzoeken blijkt dat predikanten aangeven behoefte te hebben aan ondersteuning op het vlak van zelfreflectie en ontwikkeling van sociale vaardigheden. Opmerkelijk vind ik, omdat predikanten doorgaans al heel veel doen aan training en ontwikkeling, van pastoraal-klinische opleidingen tot trainingen gesprekstechniek, etc. Daarbij sluit overigens ook het beeld aan dat opvalt uit de onderzoeken dat zij zichzelf niet graag als leider zien, maar de voorkeur geven aan metaforen als herder of dienaar. Men heeft een sterke afkeer van leiderschap als management of ondernemerschap. De auteurs merken echter terecht op dat predikanten alleen al in de liturgie en verkondiging een centrale en dus leidende of vertrouwensrol hebben. Dat predikanten dit geen leiderschap durven noemen, lijkt te komen doordat ze dit associëren met die verzakelijking in de kerk die in hun beleving haaks staat op geestelijk leiding geven.

Persoon, professie of ambt?

In een volgend hoofdstuk wordt daarom besproken wat er gevraagd moet worden van huidige kerkleiders. Spelen opleidingen adequaat in op deze veranderingen? Op die vraag gaat Hans Schaeffer (praktisch theoloog TU Kampen) in. Hij constateert dat opleidingen inderdaad inspelen op de behoefte aan meer persoonlijke vorming en op de wens vanuit de kerken dat predikanten meer sociaal-communicatieve vaardigheden hebben. Dit gaat wel ten koste van traditioneel identiteitsbepalende vakken zoals de bestudering van Bijbelse grondteksten, en van kerkelijke confessies, geschiedenis en leer. Ook gaan daardoor academische opleidingen meer lijken op beroepsopleidingen.

De onderzoekers stellen echter ook de vraag of de aandacht voor persoonlijke ontwikkeling voldoende is om studenten op te leiden tot kerkelijke leiders die in staat zijn gelovigen te begeleiden in hun eigen transitie vanuit de geleerde traditie in een veranderende context. Met andere woorden: praktische vaardigheden zijn wel van belang, maar moeten kerkleiders niet op een heel ander niveau worden toegerust? Gaat het niet veel meer om dat interpretatieproces, waardoor mensen leren de traditie van het geloof te verbinden met de huidige ontwikkelingen van secularisatie en individualisering? Zelf meen ik dat juist dit pleit voor een opleiding van voorgangers op academisch niveau. Naast praktische vaardigheden binnen het leiderschap van de kerk blijft dat abstractieniveau van groot belang. Het gevaar bestaat anders, dat we alleen maar uit zijn op aantrekkelijke communicatie, terwijl diepgang en inhoud daar soms onder kunnen lijden. Het gaat om het aanleren van een hermeneutische houding waarbij je als voorganger in staat dient te zijn de christelijke traditie te verbinden met de post-christelijke cultuur.

Dit betekent dat in de drieslag van Heitink (persoon, beroep, ambt) niet alle nadruk eenzijdig mag komen te liggen op de persoon van de voorganger, maar dat zijn/haar professionele vaardigheden van hoge inhoudelijke kwaliteit dienen te zijn. Daarbij valt het me op, dat uit onderzoeken blijkt dat vooral jongere predikanten weer meer vragen naar hun ambtelijke legitimering. De verzakelijking in de kerk leidt tot steeds meer functionalisme: het ambt wordt een functie (‘iemand moet het doen’), het aspect roeping verdwijnt of wordt zelfs als massief-autoritair ervaren. Maar voorgangers die zich steeds kwetsbaarder voelen onder die functie-eisen en nadruk op persoonskenmerken, voelen steeds meer dat ze hun werk alleen kunnen doen als dat beschermd en gedragen wordt door de erkenning dat hun ‘functie’ berust op roeping van Godswege.

Daar waar spanningen tussen kerkenraden en predikanten spelen, mag dit voor sommigen misschien een vluchtroute lijken: alsof voorgangers zich voor alle kritiek willen afschermen en zich achter die Goddelijke roeping willen verschuilen. Maar de meeste predikanten zijn zich scherp genoeg bewust van die andere twee componenten: persoon en professie. Aan álle drie aspecten willen ze werken en aandacht geven. Maar zonder die ambtelijke erkenning gaat het niet. Wie ben jij immers dat je zondag aan zondag het Goddelijke evangelie mag verkondigen? Waar haal je dat recht vandaan, als je je niet van Godswege geroepen weet? En als die roeping niet door de gemeente bevestigd is met handoplegging en gebed? De dominee is de enige ambtsdrager die het meest iets vertegenwoordigt van die beweging van God uit.

Ondernemer of geroepen van Godswege?

Uit het boek blijkt, dat dit laatste vooral in de PKN beseft wordt. De positie van de predikant wordt daar steeds meer omgeven met beschermende en dragende elementen. De recent ingevoerde classispredikant vertegenwoordigt de landelijke kerk en dus de overdracht van ambtelijke bevoegdheid, vooral waar predikanten het in die plaatselijke druk niet redden. Predikanten werken samen in werkgezelschappen, een soort pools waarbinnen zij werken aan intervisie, onderlinge geestelijke ondersteuning en deskundigheidsbevordering. Predikanten houden zo een stukje onafhankelijkheid: gemeente en predikant zijn niet ‘tot elkaar veroordeeld’ en de predikant vertegenwoordigt iets van Christus’ koningschap.

Die nadruk op de herkomst van ambtelijke bevoegdheid komt vooral in het tweede deel van het boek sterk naar voren. Het lijkt wat mij betreft bijna alsof dat tweede deel het eerste wat weerspreekt of een soort tegenhanger ervan is. In het eerste deel ligt de nadruk sterk op de noodzaak kerkleiders zo op te leiden dat sociaal-communicatieve, sociaal-emotionele en organisatorische vaardigheden meer ontwikkeld worden. Tegelijk wordt echter geconstateerd dat juist deze nadruk en verwachting voorgangers steeds kwetsbaarder maakt, zeker binnen een steeds platter-functionalistische leiderschapscultuur.

Dit is dan ook de kritische kanttekening die ik bij dit boek wil maken. Zolang er in de kerken onduidelijkheid blijft over het ambt, zal de voorganger kwetsbaar blijven en steeds kwetsbaarder worden. Heitink zei in 2001 niet veel te verwachten van meer nadruk op het ambt.[3] Maar hij deed zijn praktisch-theologische onderzoek vooral in een tijd waarin het ambtelijke nog sterk geassocieerd werd met de gedachte aan hiërarchie en een aparte ‘stand’ van geestelijken en er als tegenwicht daartegen binnen de praktische theologie voor het eerst inbreng kwam vanuit menswetenschappen en sociologie. Het is dus de vraag in hoeverre zijn conclusies voldoende aansluiten bij de huidige ontwikkelingen zoals deze ook in dit boek geanalyseerd worden.

In deze bundel is het Hans Schaeffer die oog heeft voor de noodzaak om voorgangers meer op te leiden tot geestelijke leiders, die hun geloofsgemeenschap begeleiden in het verbinden van de geloofstraditie met de nieuwere ontwikkelingen. De opstellen van Wim van der Schee (PKN-predikant), samen met Hélène Evers (kerkrechtdocent ETF Leuven) en Leo Koffeman (emeritus kerkrechtdocent PThU) liggen in diezelfde lijn, met hun diepe doordenking van de essentie van ambt. In de roep om versterking van meer gepersonaliseerd, charismatisch en ondernemend leiderschap (waaraan de meeste voorgangers reeds vanaf de jaren ’80 vorige eeuw hebben gewerkt) verdween de ambtelijke fundering meer en meer uit zicht. Evers, Koffeman en Van der Schee laten zien, dat dit mogelijk voortkomt uit een anti-hiërarchische allergie sinds de tijd van de Reformatie. In de gereformeerde traditie leidde dit tot de presbyteriaal-synodale kerkorganisatie. Daarin geldt het primaat van de lokale gemeente en is er geen enkel ‘bevoegd gezag’, anders dan die van de kerkelijke vergaderingen. In de praktijk leidt dit tot een precair systeem van ‘checks and balances’, dat veel overleg en gesprek blijft vragen. Leiderschap is er per definitie gedeeld leiderschap, en besluitvorming en beleid komen moeizaam tot stand.

Deze auteurs laten echter zien, dat het besturen of leiden van de kerk een voluit geestelijke aangelegenheid is. En juist het ambt is het leiderschapsinstrument dat iets representeert van het gezag van Christus. Met andere woorden: het ambt vertegenwoordigt God en heeft zo een sacramentele waarde. Dit leidde sinds de fusie van Samen op Weg tot PKN tot een voorzichtige koers richting herwaardering van het ambt van predikant. Het boek sluit af met een bijdrage die aantoont dat deze Goddelijke herleiding van leiderschap in de kerk feitelijk speelt in alle kerkelijke en theologische tradities. Dit geldt ook voor de evangelicale kerken, waarin doorgaans een congregationalistische tendens domineert: plaatselijke gemeenten zijn de hoogste instantie en gemeenteleden hebben allen een gelijke stem. Maar ook daar komt er steeds meer oog voor dat dopen en zegenen, bedienen en verkondigen sacramentele praktijken zijn, waarin dus iets zichtbaar wordt van Christus’ zorg en leiding van de kerk. Als deze ontwikkeling doorzet, mogen we hoop hebben dat de crisis van de kerk waarvan ik aan het begin sprak op z’n minst een krachtige tegenhanger krijgt in een herwaardering van Goddelijke ordinering.

 

 

 

[1] Leon van den Broeke en Eddy Van der Borght (red.), Religieus leiderschap in post-christelijk Nederland, Utrecht (2020).

[2] In het hoofdstuk geschreven door Hélène Evers, Leon Koffeman en Wim van der Schee, onder de kop “De boel bij elkaar houden: Leiderschap in een presbyteriaal-synodale kerkorganisatie.

[3] Gerben Heitink, Biografie van de dominee (Baarn, 2001), aangehaald in dit boek op p. 141.

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *