Niet ‘kinderdoop’ maar gezinsdoop!
Er wordt beweerd, dat je met de Bijbel in de hand net zo goed voor de kinderdoop als voor de volwassendoop kunt zijn. En dat we het verschil met baptisten niet zo op de spits moeten drijven. Wat zegt de Bijbel over de doop van kinderen? Antwoord: niets. Baptisten en andere evangelische christenen hebben dus gelijk? Ja, wel vanuit hun manier van omgaan met de Bijbel. Maar daar zit het ‘m net: hoe lees je de Bijbel, vooral het Oude Testament?
Hoe lees je het Oude Testament?
Voor veel evangelische gelovigen is het Oude Testament vooral geschiedenis, de ‘omgeslagen bladzij van de Bijbel’. Het Nieuwe Testament, dat is het deel waar het om gaat. Daarin gaat het over Jezus Christus. Bij het Oude Testament hoort de besnijdenis: een uiterlijk teken waardoor je bij het volk van God hoorde. Bij het Nieuwe Testament hoort de doop: teken van geloof, je redding door geloof alleen.
Maar in Romeinen 4 laat Paulus zien, dat de redding in Jezus Christus, die je door geloof ontvangt, ook al in het Oude Testament volledig aanwezig is. Als voorbeeld noemt hij Abrahams besnijdenis. Abraham vertrouwde op God, toen God hem nakomelingen beloofde. Daarin werd hij zelfs voor alle tijden het grote voorbeeld (‘vader van alle gelovigen’, Romeinen 4,11). Maar, zegt Paulus, Abraham is pas besneden nadat hij tot geloof gekomen was (vs.10). Zo was zijn besnijdenis ‘een bezegeling en teken dat hij als onbesnedene rechtvaardig was’ (vs.11)! Abraham onderging dus eigenlijk een volwassen- of geloofsbesnijdenis! Hij kreeg dit teken nadat hij tot geloof gekomen was en God hem zijn geloof tot gerechtigheid rekende, hem om zijn geloof aanvaardde. Naast de nieuwtestamentische volwassendoop staat dus de oudtestamentische volwassenbesnijdenis. Beide ontvang je op geloof. Eerst geloven, dan besneden worden, is de regel. Net als in het Nieuwe Testament: eerst geloven, dan gedoopt worden.
Maar: nu staat er in Romeinen 4,11 niet, dat Abraham de besnijdenis kreeg als teken van zijn geloof. Hij ontving haar als teken dat hij voor God rechtvaardig was door zijn geloof. Niet zijn geloof werd in de besnijdenis bezegeld, maar dat God hem aanvaardde als rechtvaardige. Niet zijn geloof maar wat hij om zijn geloof kreeg. Abraham geloofde God en dit werd hem tot gerechtigheid gerekend (zie ook Genesis 15,6). Zo kreeg hij de gerechtigheid van Christus.
En dat is nu precies hetzelfde als wat Paulus ook zegt van de doop in Romeinen 6: de doop is teken van onze geloofsband met Christus, waardoor we deel krijgen aan zijn dood en opstanding (Romeinen 6,4). Maar dan zijn doop en besnijdenis dus gelijk! Zowel de doop als de besnijdenis laten zien, dat je door geloof verbonden bent met Christus. Ook de besnijdenis heeft Christus en zijn genade als inhoud. Daarin verschillen beide niet.
Gesprek met baptisten (en waarlijk vrijgemaakten)
Opent dit geen perspectieven om met baptisten, evangelische christenen en ‘ex-vrijgemaakten’ echt in gesprek te komen? Want dan staan besnijdenis en doop niet tegenover elkaar maar hebben ze dezelfde inhoud! Dan kun je ook niet zeggen: de besnijdenis was iets uiterlijks, terwijl de doop iets innerlijks laat zien. Overal in de Bijbel vind je toch de waarschuwing, dat men de besnijdenis niet als de redding zelf mocht gaan zien. Niet het uiterlijk besneden zijn, maar de besnijdenis van de voorhuid van je hart is de manier waardoor je verbonden bent met God en zijn genade ontvangt (bijv. Deuteronomium 10,16). Ook dat was in het Oude Testament niet anders dan in het Nieuwe.
De besnijdenis is door de apostelen dan ook niet afgeschaft. In de eerste tijd gingen de joodse christenen gewoon door met de besnijdenis. Maar wel waren de apostelen heel beslist toen de vraag kwam, of niet-joodse christenen ook besneden moesten worden. Joden die tot geloof in Christus kwamen, werden wel gedoopt. Maar niet-joden die tot geloof kwamen, behoefden niet eerst besneden te worden. Dat mócht zelfs niet, niet als voorwaarde om bij Christus’ gemeente te horen. Je ziet dan ook, dat de besnijdenis langzamerhand minder betekenis kreeg. Wie besneden is, moet wel gedoopt worden, maar wie gedoopt is, heeft geen besnijdenis meer nodig.
Als besnijdenis én doop dezelfde inhoud hebben, is dat ook logisch. Eén van beide moet dan verdwijnen. Dan ligt voor de hand, dat juist de besnijdenis aan betekenis verliest. Beide willen hetzelfde geschenk van God laten zien. De besnijdenis zegt dat in de vorm van een oudtestamentische belofte, de doop past meer bij de vervulling daarvan. De doop is rijker, zij spreekt van afwassing van onze zonden en vernieuwing van ons leven door het bloed en de Geest van Christus. Terwijl de besnijdenis a.h.w. nog in bedekte termen spreekt, in beeldspraak die past bij het Oude Testament. Het bloed van de besnijdenis is als het bloed van de offers: het wijst vooruit naar het offer van Christus. De doop wijst terug op zijn volbrachte offer. De besnijdenis is als een foto van veraf, terwijl de doop een foto van dichtbij is, een close-up. Je ziet scherp waar het om gaat: om Christus en zijn Geest.
Gezinsdoop
Doop en besnijdenis hebben dezelfde inhoud, Christus. Daar kunnen we ’t wel over eens worden. Maar dan? Wat is de plaats van de kinderen daarin? Kijk daarvoor dan weer naar Abraham. Abraham werd besneden, nadat hij door geloof zijn vertrouwen op God gesteld had. Hoe kan God dan vervolgens eisen, dat ook zijn zoon al een week na zijn geboorte besneden moest worden? En hoe kan het dan, dat God zelfs alle mannen en jongens in Abrahams huis daarin wil betrekken? Hoe kan Hij zelfs zeggen, dat wie zich niet laat besnijden zijn verbond verbreekt? Stapt God daarmee niet af van de lijn, dat je alleen door geloof in zijn rijk komt?
Maar waarom koos God juist dat teken van het besnijden? Bij andere volken was besnijden teken van de eigen voortplantingskracht. Het mannelijk geslachtsdeel werd gezien als symbool van kracht: als het orgaan dat het leven doorgeeft aan volgende generaties. Bij Abraham krijgt de besnijdenis een volkomen nieuwe betekenis. Bij hem is zij niet teken van kracht maar van zwakte. In de jaren daarvóór had God Abraham ‘uitgeput’. Hij beloofde hem nageslacht, maar het werd steeds duidelijker dat dat onmogelijk was. Abram was bijna honderd en Saraï had de overgang al gehad. Een kind krijgen was uitgesloten.
Zo wordt duidelijk waar God op uit is: op een wonder. Het kind dat geboren wordt, komt er niet door menselijk vermogen, maar door Goddelijk ingrijpen. God bouwt zijn volk niet uit menselijke kracht, maar met menselijke zwakte. Pas als Abrahams zwakte bewezen is, wordt Izak geboren. En zo schakelt God dat uitgeschakelde huwelijk van Abraham en Sara weer in, maar dan voor zijn verlossingswerk. Abrahams nageslacht kwam niet in Gods verbond door geboorte maar komt in de kring van Gods liefde door de kracht van Gods belofte, zijn scheppend spreken. Zo werden alle jongens er door dat teken aan hun lichaam levenslang aan herinnerd, dat het God is die zijn verbond met zijn volk tot stand brengt. Gods redding wordt werkelijkheid alleen door de macht van God die roept. Zo vormt Hij een volk, niet langs biologisch-nationale weg, maar door zijn Geest en Woord.
Vandaar Abrahams ‘volwassenbesnijdenis’: God begint bij de gelovigen maar via hen roept Hij zijn kinderen. Izak en zelfs het huíspersoneel hoefden niet eerst buiten de kring van Gods liefde te blijven, totdat ook zij tot een bewust geloof waren gekomen. Nee, Gods roeping en uitnodiging zijn zo ruimhartig, dat zij al van meet af mogen delen in wat God belooft. God roept geen losse individuen maar hele huizen, families, een volk! Kun je dat nu ook overplaatsen naar de nieuwtestamentische doop? Ja, ook in het Nieuwe Testament ligt de nadruk op God die roept. ‘Want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen’ (Handelingen 2,39). Ook zie je vele voorbeelden van gelovigen die gedoopt worden mét hun huis, hun kinderen en zelfs slaven. Paulus zegt in 1 Korinthiërs 1,16, dat hij het gezin van Stefanas heeft gedoopt. Verder zijn de ‘huisteksten’ in Handelingen bekend, bij de doop van Lydia uit Tyatira en die van de gevangenisbewaarder van Filippi (Handelingen 16). Geen terloopse voorbeelden: ze bevestigen hetzelfde ruime ‘uitnodigingsbeleid’ als in het Oude Testament bij de besnijdenis. God werkt niet benepen, met losse individuen aan wie eerst allerlei voorwaarden worden gesteld, maar royaal en gastvrij haalt Hij mensen die het niet verdienen binnen. Daarom kun je beter van ‘gezinsdoop’ spreken dan van ‘kinderdoop’: gelovigen worden gedoopt, hun gezin wordt erin betrokken. God werkt niet met individuen maar met families, hij bouwt volken.
En geloven dan?
Is dan het geloof niet belangrijk? Terecht zeggen baptisten: doop en geloof kún je niet scheiden. Maar ouders die hun kind laten dopen, beloven niet voor niets hun kind het geloof bij te brengen! Gedoopte kinderen worden niet aan hun lot overgelaten. Ze krijgen onderwijs dat erop gericht is, dat ze zelfde keus voor Christus maken. En wie die keus niet maakt wordt daar op aangesproken. De doop is een voorschot, maar niet vrijblijvend.
Wel is dat geloof een geschenk, het werk van Gods Geest. Maar juist daarom wordt de doop niet zo maar toegepast. Je moet gelóven om je kind te kunnen laten dopen. En beloven, dat je dat kind de keuze voor Christus zult leren. Geloof is een gave maar gaat niet buiten onze verantwoordelijkheid om.
Wel is duidelijk: niet wijzelf doen de eerste stap, Gód komt naar je toe. En juist dit is het punt dat weerstand oproept. Het loslaten van de gezinsdoop leidt vaak ook tot het loslaten van andere basale geloofswaarheden. Je komt er bijna vanzelf toe ook aan Gods verkiezing te gaan sleutelen. Dan komt er een motief boven, dat wel eens de diepste drijfveer tot deze weerstand tegen het dopen van kinderen kon zijn. Christenen die zich verzetten tegen de doop van kinderen, leggen vaak nadruk op de ‘vrije wil’. Dat je als mens zelf voor God kunt kiezen. Dat sluit aan bij de huidige cultuur, komt daar misschien zelfs uit voort. Mondigheid en individuele zelfbeschikking staan hoog genoteerd. Wij ademen die lucht in en voelen verzet tegen alles waar we niet zelf voor kiezen.
Dat God geen losse individuen roept maar werkt met gezinnen, families, een volk, als de bedding waarin Hij mensen roept, staat daar haaks op. Niet voor niets zoeken we steeds meer naar persoonlijke beleving en bewust geloof. Daar zit veel goeds in, doordat we erkennen dat je er niet komt als je je maar laat mee hobbelen op het platgetreden paadje van kerk en traditie. Maar kom niet aan Gods initiatief, zijn keuze voor ons! Hij laat zich de eer niet roven voor de verlossing die zijn werk alleen is. Dat is waar we tenslotte vol aanbidding bij uitkomen: de HERE alleen redt. Soli Deo Gloria! Hem alleen zij de eer!
(Eerder gepubliceerd in: De Reformatie, jaargang 81 nr. 9, 26 november 2005)