Graaiers zijn we allemaal
Toen ik het boek Dit kan niet waar zijn van Joris Luyendijk gelezen had, was ik vervuld van afschuw en afkeer. Wat een immorele wolven, die bankiers en anderen in de financiële wereld! Het beeld dat ik al had werd door het boek bevestigd: één grote rimboe, één grote oorlog om de macht, één grote graaipartij.
Maar deze reactie is toch te oppervlakkig en ook voor de hand liggend goedkoop. Het is je onderbuik laten leeglopen. Als de Farizeeër die bad: “ik dank u, Heer, dat ik niet ben als hij daar” (een ‘tollenaar’, die lage mensensoort die in de Bijbel ook bekend staat als geldgraaiersras). Het is dezelfde onderbuikdynamiek die ontstond toen Benno L. door de burgemeester van Leiden was uitgenodigd om er een woning te betrekken. De pedoseksueel had zijn straf uitgezeten maar werd alsnog uitgekotst door de bevolking. Want wij denken allemaal: dank u Heer, dat ik niet ben als hij…
Zo nemen we afstand van mensen die als een beest hun driften en neigingen uitleven en najagen. Pedo’s, bankiers, drugsbaronnen, ISIS-terroristen, allemaal één groot stel asociale criminelen! Het is even waar als hypocriet. Want naar ‘zulke’ mensen kijken is naar jezelf kijken, je kijkt in de spiegel en ziet… de mens in zijn meest ontluisterde gestalte.
Zeker vanuit de Bijbel moeten we dit erkennen. Jezus vertelt het verhaal over de Farizeeër en de tollenaar juist om onze algemeen menselijke hypocrisie aan de kaak te stellen. Want de tollenaar in dat verhaal staat ook te bidden: Heer, ontferm u over mij laffe dief! Wie van de twee, denk je, ontvangt dus genade, aldus de les die Jezus ons daar voorhoudt. Zoals hij ons ook waarschuwt: “Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je naaste, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt? Hoe kun je tegen hem zeggen: “Laat mij de splinter uit je oog verwijderen,” zolang je nog een balk in je eigen oog hebt?” Want met het oordeel waarmee jij oordeelt, zul je zelf geoordeeld worden (Matteus 7, 1-5).
Deze correctie had ik wel nodig, want ik had zeker de neiging om bankiers en handelaars op de beursvloer als criminelen te beschouwen. Die strakke pakken en dure auto’s kun je je alleen veroorloven met het geld dat je verkrijgt door anderen te naaien. Dat is wat ik dacht.
Earn en deserve
Niet dat dat inzicht erg veranderd is. Want het boek van Luyendijk is wel degelijk onthullend. Zo vond ik het onderscheid tussen ‘earn’ en ‘deserve’ zeer verhelderend. Earn money is de Engelse uitdrukking voor geld verkrijgen of verwerven. De manier waarop dat gebeurt blijft in het midden, het gaat er om dat je het in je bezit gekregen hebt en erover kunt beschikken.
Maar dat is nog wel heel iets anders dan ‘deserve money’! Heb je wat je verkrijgt ook werkelijk verdiend? Verdienen zegt iets over of je het waard bent, of je er recht op hebt. Hoezo mag een bankier miljoenen in zijn eigen zak steken, terwijl een vuilnisophaler het moet doen met het minimum (of hooguit iets meer)? Wat kan dat mannetje of vrouwtje op de beursvloer meer dan wat een ander kan? Wat maakt dat zijn/haar werk meer ‘waard’ is dan dat van u, jou of mij?
Zeker, de meeste werknemers op de beursvloer zijn hoogopgeleid en velen zijn een genie. Dat geldt zeker voor degenen die de ingewikkelde berekeningen bedenken die ten grondslag liggen aan complexe financiële producten, vaak mensen met een wiskundeopleiding. En ook waar, de handelaren op de beursvloer hebben absoluut een talent voor snel, handig en creatief inspelen op ontwikkelingen die nog moeten gaan gebeuren. Anderzijds zijn er heel wat op de beursvloer beland, letterlijk beland. Ze maakten opleidingen niet af en vroegen zich af: wat kan ik wel? Nou, ze bleken verbluffend handig in money-making.
Maar het boek van Luyendijk schetst over het algemeen toch een beeld van mensen die de ander als concurrent zien en gaan voor hun eigen hachje. Een vijandig sfeertje van eten of gegeten worden. Een ordinaire oorlog om de macht.
Immoreel of amoreel
Nog zo’n onderscheid in het boek is dat tussen immoreel en amoreel. Het eerste is een oordeel: mensen die zo leven en doen, handelen immoreel. En daarmee bedoelen we dan, dat ze alle morele wetten en codes negeren en bewust met voeten treden. Immoreel ben je als je crimineel gedrag vertoont en willens en wetens goedkeurt. Maar opvallend genoeg blijken veel van Luyendijks gesprekspartners een andere verhouding te hebben met de moraal. Ze beschouwen het werk dat ze doen als amoreel.
Amoreel is een woord dat bijna op de beursvloer zelf lijkt te zijn uitgevonden. De wereld van de financiële handel onttrekt zich aan termen van goed en kwaad. Dat wil zeggen: normen van goed en kwaad zijn op alles en iedereen altijd van toepassing, maar er is één wereld waarvoor dat niet geldt, de wereld van de beursvloer.
Het is opvallend, dat sommige van de door Luyendijk geïnterviewden zelf met deze term komen. Alsof ze zelf al wel aanvoelen, dat in hun werk en houding moraliteit volstrekt afwezig is en niet door de algemeen menselijk morele beugel kan. Met dit werk stel je je immers buiten de gewone mensenwereld. Daar kun je alleen mee leven als je genoeg hebt aan de counterculture waar je zelf in zit, de cocon van banken en aandelenhandel. Veel van deze mensen hebben dan ook geen sociaal leven buiten hun vriendjes in de banksector. Buiten die wereld kun je nauwelijks voor de dag komen met wat jij dagelijks doet. Dat hoeft ook bijna niet, want je hebt zelfs bijna geen sociaal leven. Een vriendin of gezin hebben kunnen velen zich niet eens veroorloven, tenzij deze accepteren dat je 24/7 met de handel bezig bent, tot op je vakantieadres toe. Je komt dus nauwelijks in de ongemakkelijke situatie dat je op verjaardagspartijtjes moet gaan zitten uitleggen hoe jij je geld ‘verdient’. Zo simpel is dat.
En dus zeg je gewoon, dat jouw wereld niet valt onder de termen van goed of kwaad. Het gaat daar gewoon toe zoals het er aan toe gaat: amoreel dus. Wat een vondst! Je hoeft je tegenover niets en niemand te verantwoorden. Het is gewoon het ‘systeem’ dat zo is en niet anders.
En toch. Het viel me bij het lezen van dit boek op dat het veelal vrouwen zijn, die erkennen dat dit niet in de haak is. Ik wil niet te veel sekseverschil suggereren. Alsof vrouwen genetisch meer moraal hebben dan mannen. Toch valt niet te ontkennen, dat mannen en vrouwen ook in mentaal opzicht anders in elkaar zitten. Ook wil ik nu niet treden in een ingewikkelde cultuurdiscussie: is dat verschil nu cultureel of een verschil in aanleg? Dus hoewel ik me mogelijk op glad (en dun) ijs beweeg, ik baseer me toch op een stukje eigen waarneming en ervaring, als ik toch voorzichtig stel dat mannen eerder geneigd zijn zich af te sluiten voor morele overwegingen en vrouwen eerder kiezen voor een stukje verantwoordelijkheid(sbesef). Zo simpel is dat.
Angst voor meltdown
Rode draad in het boek van Luyendijk is de angst. Hij noemt het de angst van de lege cockpit. Je ziet dat één van de motoren van je vliegtuig in brand staat. Het cabinepersoneel probeert je gerust te stellen: het komt allemaal goed, wees niet bang. Maar dan ontdek je, tot je grote schrik: er zit zelfs geen mens in de cockpit! We vliegen met z’n allen te pletter en sussen elkaar met de leugen dat het allemaal straks helemaal goed komt!
De val van Lehman Brothers in 2008 luidde de crisis in. Deze bankcrash was het gevolg van de instortende huizenmarkt in de VS en het grote aantal mensen dat hun hypotheek niet meer kon betalen. Met deze bank gingen meer credietverleners omver en als een domino-effect vielen andere banken mee de diepte in. Toch overleefde het financiële systeem in die zin, dat we met name in de westerse wereld niet massaal al ons geld kwijt waren en de economie nog redelijk gaande bleef. Er gingen sinds 2008 vele bedrijven failliet en velen raakten in de schulden en hun baan kwijt, maar deskundigen spreken toch van een ‘bijna-crash’ of ‘narrow-escape’. De rijke westerse wereld ging dus langs de rand van de afgrond.
Toch zegt Luyendijk: als je het verhaal van de banken achter de schermen serieus neemt, moet de angst je om het hart slaan. Want zijn de bankiers en beurshandelaars veranderd? Hebben ze geleerd? Op geen enkele manier, lijkt de boodschap van Luyendijk. Nog steeds gaan ze door met het doorverkopen van in stukjes geknipte en herverpakte schulden, door die onder te brengen in nieuwe nog vindingrijkere constructen. En juist door de visie van “wij handelen niet immoreel maar amoreel”, hoeft de individuele handelaar niet na te denken over de effecten en risico’s op de lange duur. Zoals een werknemer in een autofabriek, die als taak heeft het monteren van een klein onderdeel, niet hoeft na te denken (of dat niet wil) over de milieueffecten van het gemotoriseerde verkeer. Dus vliegen we door in een vliegtuig zonder cockpitbemanning…
Maar hoe bang moet je zijn? Hier raken we aan de kern van ons vertrouwen. Is dat vertrouwen gebaseerd op de bankiers en de economie? Is geld de basis van ons leven? Ik geloof: er zit wel degelijk ‘personeel’ in die cockpit. Niet dat ons vliegtuig niet op een dag kan crashen. Wel geloof ik: al gaat deze wereld een keer kapot, haar ondergang tegemoet, er komt een nieuwe. Wanneer is zal dat gebeuren? Is dat als de banken instorten?
De wereld en haar elementen zullen in vuur vergaan. Dat is niet maar een apocalyptisch doemscenario, maar het geloof dat er alleen via een disaster een nieuwe wereld geboren zal gaan worden. De nieuwe wereld die God gaat bouwen op de puinhopen van de oude. Zeker, als mijn geld verdampt, weet ik mij geen raad. Of wel? Er is een God die mij vasthoudt, “He’s got the whole world in His hand”!
Honderdduizenden zijn momenteel op de vlucht. Hun huizen zijn in puin geschoten, hun families gedood of ze hebben die moeten achterlaten. Niets hebben ze meer, afhankelijk zijn ze, van de barmhartigheid van mensen (of de willekeur). Wat is dan je hoop, je perspectief? Niets dan alleen geloof dat er een God is die deze verrotte wereld redt.
Moraalridders en doemdenkers?
Ik geloof dat ik voortaan moet stoppen met afgeven op bankiers. Voor mij blijft het zo, dat deze wereld niet klopt. Regeringen noch politici zullen er greep op krijgen, regelgeving wordt opnieuw ontdoken, perverse hebzucht zal niet uit te roeien zijn. Er zijn zeker heel wat bankiers die niet de klant dienen maar ten koste van de klant zichzelf verrijken, dat is wel duidelijk geworden. Illustratief vond ik de opmerking van iemand die zegt: Wat moet ik tegen mijn kinderen zeggen, als ze vragen wat ik doe? “Daddy, wat doe jij voor werk? Nou, lieverd, daddy belazert andere mensen” (p. 182)? En dezelfde persoon even later: Mijn eigen familie draagt premies af aan het pensioenfonds dat ik te grazen neem. En plotseling realiseert hij zich: “Wow, daar gaat het geld van mijn ouders” (p. 182)!
Moeten we dus wachten op strengere regelgeving, die niet te ontduiken is? Maar wat kan een landje als Nederland op wereldschaal daarin doen? Moeten we ons vertrouwen dan dus stellen op de wereld van politici, waarin al evenzeer de strijd om de macht aan de orde van de dag is? Of moeten we het verwachten van toezichthouders, die zelf ook onderdeel van het systeem zijn? Nee, van die richting valt geen heil te verwachten.
Of moeten we ons aansluiten bij de antiglobalisten, die in ieder geval strijden voor gerechtigheid en gelijke kansen voor iedereen? Of luisteren naar Piketty, die zegt dat niet arbeid maar bezit meer en zwaarder belast moeten worden? Die lijnen vertegenwoordigen iets wat voor mij geloofwaardiger is en meer aansluit bij de bijbelse gerechtigheid. Ik ben er van overtuigd, dat een economie van meer, meer, meer deze wereld zal uitputten en verwoesten. Ja, we leven op een zeepbel die op een dag uit elkaar zal spatten.
Maar wat moet ik daar dan mee? Laat ik dan toch maar vooral dicht bij mezelf blijven. Graaiers zijn we allemaal. Ook zit het diep in de mens om bewonderd te willen worden, aan de top te willen staan, om eer en status te verwerven. Zelfs in de kerk kunnen we machtspelletjes spelen die hun weerga niet kennen. Allemaal wellicht op kleinere schaal, maar met niet minder morele schade. De bankiers en beursmensen leven in een zeepbel, een wereld van vriendjes en vijanden, afgeschermd van de echte wereld spelen ze daar hun bizarre spel. Uit de boot klappen is not done, en wie het doet ligt er uit. Een cultuur van elkaar de hand boven het hoofd houden óf juist er uit kicken als je niet meer voldoet. Maar elke gemeenschap kan zo’n gesloten circuit worden, waarin het er om gaat de top te bereiken, bewondering en eer te oogsten, de beste willen zijn, er uit vallen als je de groep afvalt of als je niet meer voldoet. Een sektarische wereld geleid door narcistische charismatici. Zeg nooit “maar ik ben zo niet” (“Dank u Heer…”).
Dit inzicht schept een band: ook ik ben een bankier, een schraper, een graaier. Ik hoop dat ik het tijdig onderken en erken voor het aangezicht van God. En dat hij me ervan verlost, zodat ik nooit zal kunnen zeggen dat ik roem zal oogsten omdat ik gelukkig anders ben. Je schijnheilig distantiëren van criminelen en terroristen is niets anders dan schrikken van jezelf. Dat duistere stukje in jezelf niet willen zien en dus heel hard roepen hoe erg die ander is.
En daarbij: hoe hou ik zelf schone handen in deze wereld? Als ik een i-phone koop, zitten daar materialen in waarvoor kinderen in nauwe mijnschachten moesten afdalen. Als ik goedkope kleding koop, hebben jonge meisjes die niet naar school kunnen in benauwde ruimtes voor een habbekrats 24/7 zitten naaien. Als ik in de auto stap, doe ik mee aan de tonnen CO2-uitstoot die we met z’n allen produceren.
Wat kan ik ooit doen zonder dat ik kwaad aanricht? Van den Brink en Van der Kooi onderscheiden in hun Christelijke Dogmatiek tussen zonde als daad, zonde als macht en zonde als toestand van vervreemding. Vooral het tweede, zonde als macht, is in dit verband een relevant onderscheid. Slechte daden kunnen deel gaan uitmaken van het sociaal-culturele systeem waarin we leven. Dan ‘verdichten’ die daden zich tot een bovenpersoonlijke macht. We worden zelf onderdeel van een systeem waarin het kwaad ingebakken zit. Dat maakt mij als individu niet minder schuldig, maar het is tegelijk duidelijk dat ik me er niet makkelijk aan kan onttrekken. De auteurs noemen dan het voorbeeld van de slavernij, die eeuwenlang een geaccepteerde en verdedigde praktijk was, terwijl we die nu als onrecht beschouwen. Maar dit soort praktijken is vandaag nog allerminst verleden tijd. Ons economische systeem waarin het vrije verkeer van goederen en mensen als het hoogste goed wordt beschouwd, heeft ons ongekende welvaart gebracht, maar ten koste waarvan? Uitbuiting van onderbetaalde mensen, verwoesting en bederf van ons natuurlijke milieu, reclame en commercie die menselijke hebzucht opzwepen en aanwakkeren, en ga zo maar door. Nee, hoe hou ik ooit schone handen? Hoe vaak staan we als kinderen van God niet voor dilemma’s waarin we slechts kunnen kiezen uit twee kwaden! Daar is maar één uitweg in: dat je consequent blijft kiezen voor de weg die in de goede richting gaat. In een donkere wereld schijnt het licht, van hem die zei: ik ben het licht voor de wereld. Zoek het licht, dat is onze opdracht. Soms betekent die, dat je breekt met een wereld van perverse hebzucht en harde concurrentie. Soms betekent die, dat je daarin blijft zoeken naar hoe jij als kind van het licht het verschil maakt en dat licht kunt laten schijnen. Laten we mensen in dat soort situaties maar biddend en luisterend zonder oordeel bijstaan. Dan zal het niet voor het eerst zijn, dat iemand een radicale keus maakt: Zoek eerst zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid, al het andere schenkt hij je bovendien!