“Tale Kanaäns” in preken??
Pinksterfeest aan het Meer en de aanstoot van het evangelie
“Ik gebruik nooit tale kanaäns”, zei ik. “En dat doet toch niemand meer (afgezien van een paar retrokerken in de marge)?” Waarop ik hartelijk werd uitgelachen. Kom nou toch, dat zijn we ons totaal niet bewust, jij ook niet!, zeiden mijn alleraardigste collega-voorgangers. Maar in het onderstaande wil ik uitleggen waarom ik het niet met ze eens ben.
Samen met een aantal anderen zaten we in een terugblik op het Pinksterfeest aan het Meer, juni jl. We waren het er allemaal over eens: het was een geweldige gebeurtenis, een unieke manier om ons als kerken samen te presenteren, een goed signaal aan mensen die niet gewend zijn naar de kerk te gaan, en vooral, een feest voor God!
We kwamen zo ook te spreken over de manier waarop je bij zo’n gelegenheid mensen moet aanspreken. Hoofdspreker Rikko Voorberg had nogal wat diverse reacties opgeroepen. Had hij de naam Jezus zelfs wel genoemd? Sommigen meenden van niet of nauwelijks. Bij enkele ‘achterbannen’ was dat niet bij iedereen goed gevallen.
Ik vond het tijd worden om het voor hem op te nemen. “Rikko heeft zich heel consequent aan ons verzoek gehouden en dat als zijn opdracht voor die dag gezien.” En dat was: een verbindende boodschap voor de hele samenleving, gericht op niet-kerkelijke aanwezigen. En daar heeft hij zich aan gehouden. Hij ‘preekte niet voor eigen parochie’ maar kroop in de huid (en het hart) van de medemens die, schoorvoetend of enthousiast, de stap had gezet om nu eens een keer ‘een kerk van binnen te zien’.
Dat publiek was er zeker. Als één van de hosts had ik veel gesprekken met mensen op het festivalterrein rondom de dienst. Ik sprak mensen die zeiden: ik ben helemaal niet kerkelijk, maar toen ik dit hoorde wilde ik het meemaken! Wat hoorde? Dat de kerken dit samen doen! Ik realiseerde me dat wij kerkelijken zo in onze eigen bubbel zitten, dat we er niet de flauwste notie van hebben wat voor geweldig positief signaal het is als kerken zich sámen presenteren met één boodschap! Veel meer nog dan de inhoud van die boodschap is dat iets wat mensen raakt! (En dus: wat een anti-evangelie is het als we elke zondag onze eigen gescheiden wegen gaan!)
Maar goed, had Rikko Voorberg zijn gehoor inderdaad niet iets meer de “aanstoot van het evangelie” kunnen en moeten voorhouden? “Aanstoot van het evangelie”, dat is nou echt pure Tale Kanaäns. Behalve… behalve als je het uitlegt! Dat het evangelie tegendraads is, je tegen de haren instrijkt, dat het een boodschap is die je voor een keus stelt. Jezus zelf is die ‘aanstoot’, hij is een lastig struikelblok waarover je valt omdat je niet om hem heen kunt…
Niet opleuken maar aanspreken
Van Tim Keller de kerkplanter in New York heb ik geleerd: het gaat niet om opleuken van je kerkdienst, je bereikt belangstellende bezoekers alleen door ze serieus te nemen.[1] “Only if you are talking constantly to non-Christians will your preaching address them, and only if you address them will people bring them, and only if they are brought will you meet them. And so on!”[2] Daarom durf ik te zeggen dat ik het zonder tale kanaäns doe. Waarmee we doorgaans bedoelen een woordgebruik in preken en diensten met Bijbel- en kerktalige begrippen (zoals zonde, genade, wedergeboorte, verbond, doop) en dat meestal ook nog op een plechtstatige manier. Ja, ik gebruik die woorden soms ook, maar áls ik dat al doe leg ik ze uit! En, veel belangrijker volgens Keller, de toehoorder moet vóelen dat hij/zij bij de dienst betrokken en expliciet aangesproken wordt.
Zodra je spreekt óver mensen ‘buiten de kerk’, dán voelen mensen zich buitengesloten of niet serieus genomen. Ik probeer dat altijd te voorkomen door (let er maar eens op) consequent over ‘wij’ te spreken als ik gevoelens of denkwijze van moderne mensen beschrijf. Dan praat ik niet over mensen die er niet bij zijn, of over iets wat niet ook in onszelf zit. Maar over onze verbondenheid met alle mensen, dat we van het zelfde vlees en bloed zijn.
Ik merk dat juist kerkleden dat vaak niet begrijpen. Ik zeg bijvoorbeeld: wij zijn individuen vandaag, ik-gericht. Dan ‘oordeel’ ik niet, en al helemaal niet over mensen die er (al dan niet) bij zitten. Nee, ik ben er op uit dat we ons verbonden weten met iedereen. En onszelf niet zo ‘apart’ zetten of maken. Want juist dat is het wat mensen die anders zijn of geloven uitsluit. Dat interne sfeertje van binnenkerkelijk denken waardoor er een binnen en een buiten wordt gecreëerd. En juist dat is in de kerk bij veel doorgewinterde kerkgangers diep geworteld. En dus iets waar ze zich doorgaans weinig van bewust zijn.
Veel erger: onze lied- en muziekcultuur
En daar komt nog iets bij. Want er wordt vaak eenzijdig naar de voorganger en de preken gekeken. Maar ik zou veel liever eens doorlichten wat liederen en muziek doen als het gaat om ‘tale kanaäns’ of intern taalgebruik. En dan bedoel ik niet slechts psalmen en gezangen, begeleid met orgels. Dat is wel duidelijk: die zijn zo kerktalig als maar mogelijk is. En ook daar geldt weer van: het scheelt al veel als je het uitlegt of er even iets meer van zegt. Maar wat te denken van de interne taal van opwekkings- en aanbiddingsliederen en -muziek?! In evangelische liedcultuur is nog veel minder nagedacht over het effect op niet-kerkelijke mensen.
Opnieuw leerde ik veel in dit verband van Tim Keller. Hij zegt in Church Planter Manual, dat zijn team eind jaren 80 in Manhattan startte met min of meer traditionele diensten. Dat was bewust. Ze wilden voorkomen, dat mensen afgeschrikt zouden worden door “the emotional intensity of contemporary Christian worship”.[3] Keller erkent dat dit ook hem verraste, maar dat hij er veel van leerde: niet-christenen voelen zich buitengesloten als christenen samen intens aan het zingen zijn. Bovendien zegt hij: voor niet-christenen zijn veel opwekkings- of praiseliederen veel te veel ‘in de Heer’, en dus vervreemdend. Zo voelen zij zich hooguit toeschouwers als ze waarnemen hoe blij die mensen blijkbaar zijn met wat ze ervaren (maar zij (nog) niet). Om maar te zwijgen over de gelaatsuitdrukking van sommige zangers, die erop lijkt dat ze ergens diep in hun lijf een intense pijn voelen (maar dat zijn niet de woorden van Keller…).
En ook het woordgebruik van veel evangelische liederen en preken kan als zeer afstotend ervaren worden. En nu kom ik terug op die opmerking, dat men ‘Jezus’ had gemist in Rikko’s toespraak. Dat is typisch een opmerking voor christenen die zielsgraag Jezus willen verkondigen. Dat willen evangelische gelovigen (en ook gereformeerde christenen) maar al te graag. Wij voelen ons thuis bij verkondigende programma’s van de EO, wij organiseren evangelisatieactiviteiten waarin ‘de boodschap’ klip en klaar verkondigd wordt. We willen mensen confronteren met het enig nodige, Jezus de weg de waarheid en het leven.
Maar over hoe je de verbinding legt met iemand die totaal geen besef heeft van wie Jezus zelfs maar is, daar denken we nauwelijks over na. Er is zelfs sprake van enige arrogantie bij sommige evangelische christenen ten opzichte van wat zij zien als de ‘gevestigde of traditionele’ kerken. Ze denken dat zij het veel beter doen, maar hun taal is zo intern dat ik in ieder geval vaak afhaak. Let maar eens op wat voor taal je hoort over ‘uitreiken’ en ‘Jezus in je hart’. Daar voel je je toch meteen een buitenstaander bij? Maar ik luister dan ook vaak door de oren van mijn onkerkelijke medemensen (die heel dicht bij mijn eigen privé-situatie zitten, dus ik weet echt wel een beetje waar ik over praat).
Daarom vond ik het nogal een pijnlijk momentje toen men mij met z’n allen uitlachte. Niet dat ik niet vaker uitgelachen word en daar niet tegen zou kunnen. Maar ik kreeg geen kans dit verhaal te vertellen wat ik hier vertel. Over onze kerkelijke binnenwereld, met onze interne cultuur. Die is een veel grotere belemmering voor niet-kerkelijke mensen dan die zogenaamde tale kanaäns in preken. Het is de hele setting waarin wij moeten preken, die de boodschap opsluit in een soort cocon van zelfbevestiging en van onze eigen feestjes. En wat zou ik daar graag uit willen stappen… Vrij om de boodschap verbindend in het hart van een medemens te begeleiden.
Waarlijk Evangelische (evangelie verkondigende) diensten
Keller zet heel handig een aantal heldere criteria op een rijtje voor de ‘seeker-friendly church’. En, heel leuk, hij begint niet met punt 1 maar met punt 2: neem niet-christenen mee naar de kerk! Kerkgangers, zegt Keller, denken vaak dat kerkdiensten eerst grondig aangepast moeten worden voordat je met goed fatsoen niet-christenen in de dienst kunt meenemen. Het omgekeerde is waar: neem ze mee zodat de diensten toegankelijker worden. Het effect van een selffulfilling profecy is hier heel groot. De enige manier waarop mensen in een kerkdienst kunnen komen is door persoonlijk contact. Vanuit zichzelf zullen ze dat nooit doen. En als jij denkt dat je jouw sceptische buurman niet kunt meenemen, omdat het allemaal veel te hoog gegrepen is, dan zal dat ook altijd zo zijn en altijd zo blijven! Dominees zien dan zelden niet-christenen onder hun gehoor en lopen het risico vanzelf steeds binnenkerkelijker te preken. En kerkgangers zullen daardoor steeds minder geneigd zijn ongelovige buren etc. mee te nemen. Die vicieuze cirkel is maar op één manier te doorbreken…
Het tweede is dan: maak erediensten begrijpelijk. Het gaat er niet om dat de drempel voor niet-kerkelijke bezoekers wordt verlaagd door het opleuken van de dienst. Vooral moet je er op uit zijn begrijpbaar voor hen te zijn en zelf hen te begrijpen. Dus, zegt Keller, leg uit wat er gebeurt en zoek naar het verwoorden van Bijbeltaal in gewone taal. Spreek mensen direct aan, niet alleen in de preek maar al meteen bij binnenkomst. Maak gewoon een praatje, wees geïnteresseerd, toon belangstelling. Zorg ook voor kwaliteit in alles wat er in een dienst gebeurt, qua muziek, taalgebruik, visualisatie, etc. Vervolgens, laat maatschappelijk relevante thema’s en activiteiten aan de orde komen, wederom niet slechts in de preken maar bijvoorbeeld ook in collectedoelen (een voedselbank, vluchtelingenhulp, e.d.). Wees duidelijk over de sacramenten, en laat zien dat ze over Gods genade (kerktaal…) gaan: over genezing, herstel van relaties. En het allerbelangrijkste: verkondig die genade, Gods zoekende liefde, dat hij het opneemt voor mensen die hoop, doel en zin zoeken (of hoe je het ook maar verwoordt). En ten slotte: zorg voor verbinding, voor verder contact. Laat mensen voelen dat je om ze geeft. Al moeten we erbij zeggen: laat mensen ook de ruimte voelen die genade betekent. Dat we ze niet op de nek zitten. Ga zelf commitment met ze aan.
Het is allemaal zeer elementair wat Keller zegt. Gelukkig zie ik veel hiervan ook gebeuren. Maar helder is, dat de ’toegankelijkheid’ van de kerk niet begint bij de toegankelijkheid van de predikant en zijn preken, maar bij het hele huis van God, gebouwd van levende stenen!
[1] Toen ik in 1997 met een groep workshops volgde bij Tim Keller. Ik nam op de terugreis van New York een eerste versie mee naar huis van wat later het Church Planter Manual zou worden (2002).
[2] Timothy Keller & J. Allen Thompson, Church Planter Manual, 125
[3] Church Planter Manual, 13