God zorgt voor de armen en ik doe mee – Preek over Psalm 146 (‘Talentenzondag’)

Deze preek is gehouden op ‘Talentenzondag’, een initiatief van een werkgroepje met enkele diakenen. We willen aandacht vragen voor mooi werk dat velen vrijwillig, voor of achter de schermen, doen. En zo ook nieuwe werkers motiveren om hun gaven in te zetten op de manier en plek die bij hen past en die God hun wil geven.

De preek is onderbroken met enkele praktijkverhalen of getuigenissen van gemeenteleden, die iets over hun werk vertellen.

1

De laatste vijf Psalmen van het Psalmboek beginnen én eindigen alle op dezelfde manier. Met het woord “halleluja”, de oproep om God te prijzen. Die oproep is zo’n beetje de kern van alle Psalmen. Alle honderdvijftig Psalmen zijn geschreven en gezongen als lofliederen. God prijzen is zijn naam groot maken, zijn eer en roem verbreiden. Kleine mensen loven een grote en machtige God.

In Psalm 146 doet de dichter dat met twee tegenstellingen. De eerste is, dat hij God plaatst tegenover “mensen met macht”. Mensen met macht redden je niet, de HEER alleen helpt en redt je! Mensen met macht: koningen, regeringen, presidenten, mensen met geld en rijkdom. Vertrouw er niet op, zegt de dichter. Het zijn allemaal ‘stervelingen’: ze zijn er vroeg of laat niet meer.

Veel mensen verwachten dat anderen hun problemen oplossen. Vooral de regering en politici. En ja, daar moet je inderdaad zijn, zou je zeggen. Voor goede gezondheidszorg, uitkeringen, voldoende huizen. Maar regeringen komen, en gaan. En ook de Trumps en Erdogans en Putins, op een dag zijn ze weg. Dat is waarom ze niet echt redden kunnen: hun eindigheid, de beperktheid van hun macht.

Daarom stelt de dichter daartegenover: Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft! ‘Hulp’ is niet maar ‘hulpje’, alsof God je een handje helpt. Aan het begin van elke kerkdienst zeggen wij: Onze hulp is de naam van de HEER! Dat is niet dat God je een duwtje in de rug geeft, waarna je je verder zelf redt. Nee, je redt het juist niet, zonder hem ben je hulpeloos! God mijn ‘hulp’, dat is: ik kan niets zonder hem! Zonder hem red ik het niet.

Hier staan twee houdingen tegenover elkaar. Of je zegt: machtige mensen zijn mijn enige hoop. Of je erkent: ik kan niet zonder God, hij alleen redt mij.

Hij heet hier dan ook niet voor niets de God van Jakob. Jakob, de voorvader van Israël, was een intrigant, en een leugenaar. Toch verbindt God zijn naam aan deze fraudeur: ik ben de God van Jakob, zegt hij. Daarmee laat God zien wat hij waard is. Waarom zei hij niet: Jakob is een leugenaar, ik zoek iemand anders? Omdat God trouw is, hij had aan Jakobs grootvader Abraham zijn beloften gegeven. Daarom houdt hij ook van Jakob, ook al werd die rijk door leugen en bedrog. God is een God die het niet kan laten: eenmaal trouw, altijd trouw.

Die naam is ook voor ons een geweldige troost. Ook ik ben vaak zo ontrouw, hoe vaak laat ik het niet afweten. Mijn geloof is maar zwak, ik durf het vaak niet aan alleen met God. In een crisis in mijn leven zak ik zo maar door het ijs. Waar is God!, roep ik dan, als ik diep, diep in de put zit. Laat hij me dan vallen? Zegt hij dan: bekijk het nu dan ook maar zelf? Nee, hij is de God van Jakob! Die trouw is tot in eeuwigheid. Dat is die redding die God geeft en aardse machthebbers nooit kunnen bieden. Dat hij je vasthoudt, over de grens van leven en dood heen! Dat hij je redt, van zonde en dood. God houdt mij eeuwig vast. Hij geeft me zijn genade en vergeving. Hij maakt een nieuwe mens van me, door zijn Geest. Hij gaat met me mee, door het diepste dal. Zo is hij trouw, omdat hij mijn leven op het spoor van de eeuwigheid zet.

 

(iemand vertelt over haar werk als catecheet; iemand anders over zijn werk als ‘koster’, waarmee hij onlangs stopte na zo’n 20 jaar)

 

2

Vanmorgen prijzen wij God, ook om de gaven die God ons geeft. Wat allerlei mensen doen, soms in the picture, veel vaker achter de schermen. Daar danken we hem voor. Want wat mensen doen, dat is niet hun eigen verdienste. We hebben het over gaven van God: God geeft mensen die zich inzetten. Het woord ‘gaven’, daar zit het woord geven in. Als jij als mens iets geeft, dan is het omdat God eerst aan jou heeft gegeven. Dat is Gods grootheid: dat hij een gevende God is. Hij doet niets anders en niets liever dan geven, geven en nog eens geven. Hij is een onuitputtelijke bron van zegen, kracht, liefde, leven. Uit God stroomt het gaven, als uit een bron die nooit opdroogt. Dat is God: hij geeft, net zo lang tot jij ook overstroomt en gaat geven. Dat is zijn bedoeling met dat geven: dat wij ook gevers worden. Wat hij jou geeft, is niet voor jou zelf. Het is Gods bedoeling dat jij een doorgever wordt. Een kanaal waar doorheen hij verder geeft.

Daarom hebben we het vanmorgen over ‘gaven’. Cadeaus van God, hij geeft ze om ze weer door te geven. Veel mensen doen dat, ze hebben Gods liefde gekregen en geven die weer door. Dat is de essentie van ons leven: wij krijgen veel, wij mogen veel geven.

In deze psalm wordt dat ook mooi zichtbaar. Want weer maakt de dichter een tegenstelling. De dichter zei zo juist: Gelukkig ben je als de God van Jakob je helper is. Hóe helpt hij dan? Dat wordt opgesomd in de verzen 7 t/m 9. God doet recht aan de verdrukten, geeft brood aan de hongerigen. Hij bevrijdt gevangenen, opent de ogen van blinden. Hij richt mensen op die gebukt gaan onder pijn en verdriet. De HEER heeft de rechtvaardigen lief, beschermt de vreemdelingen, weduwen en wezen steunt hij. Een hele rij voorbeelden van hoe God helpt, hoe hij redt.

Maar hoe zie je dat nou? Waar zie je, dat God opkomt voor mensen die onrecht lijden? Merken al die duizenden die uit Syrië vluchtten voor het oorlogsgeweld daar iets van? Waar zie je, dat God mensen die honger lijden eten geeft? En dat hij blinden weer doet zien, zieken beter maakt? Heel vaak is dat toch totaal anders? Dan word je misschien niet beter, of blijven je problemen even groot. Dan roep je: God, waar bent u dan?! Waarom helpt u me niet?! Dus waarom zegt deze dichter dit allemaal?

Omdat God wie kwaad doen te gronde richt! Dat is de tweede tegenstelling: tussen een God die echt redt, en mensen die kwaad doen. In psalmen en bij de profeten zie je dat God woedend wordt op mensen die onrecht doen. Vroeg of laat zal hij mensen die hun macht misbruiken wegvagen. Weer: het onrecht van de Putins en Erdogans en Assads. Daar kan God niet tegen: dat duizenden onschuldigen worden afgeslacht. Vroeg of laat zet hij die machthebbers aan de kant.

De grote vraag is, nogmaals: hoe weet je dat, waar zie je dat? En het antwoord is: dat zie je in Jezus. Jezus nam het op voor de zwakken en kwetsbaren, de zieken en armen. Hij deed blinden weer zien, verlamden weer lopen. En de machthebbers zegde hij de waarheid aan. Gewitte wanden, noemde hij ze, huichelaars, mensen die bidden om zelf geëerd te worden. Zo maakte hij korte metten met alle vormen van hoogmoed en eigenwaan. Maar kinderen nam hij op zijn arm, met tollenaars en zondaars ging hij aan tafel. En zo liet Jezus zien hoe Gods nieuwe wereld er uit gaat zien. Een wereld van vrede en gerechtigheid. De wereld die God de gever die niets liever doet dan geven voor ogen staat.

Zie je nu de link, tussen God de gever en de gaven in de gemeente? Zo wil hij een begin maken met zijn nieuwe wereld. Mensen die zich belangeloos inzetten, bijvoorbeeld om gevangenen te bezoeken. Dat zijn de gevers van de gaven van de gevende God. Dat zijn de mensen die begrepen hebben wat genade inhoudt. God die jou redt, zodat jij weer een redder mag zijn. Voor al dat geven danken we hem vandaag!

Amen.

(hierna vertelt iemand over haar werk in het buurtteam: koffieochtenden en maaltijden voor ouderen uit de Zeeheldenbuurt, meedraaien in multidisciplinair buurtoverleg met het wijkteam en buurthuis Halfje Wit)

 

Psalm 146

 

 

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *