Hoe betrouwbaar is de Bijbel(tekst)? – 1
Dominees verwijzen in preken wel eens naar de ‘grondtekst’. Daarmee suggereren we dat de vertaling behelpen is en dat wij weten wat er achter die vertaling zit. Dominees zijn theologen, die geacht worden Hebreeuws en Grieks, en liefst ook Aramees, te kunnen lezen. Toch zijn zulke verwijzingen naar een ‘grond- of brontekst’ vrij naïef en onwetenschappelijk. De tekstwetenschap, die zich bezighoudt met het ontstaan van de Bijbeltekst, weet beter: er ís helemaal geen grondtekst!
In enkele artikelen wil ik verslag doen van wat enige studie op dit gebied voor mij betekent en hoe ik wil omgaan met nieuwe vakkennis aangeleverd door tekstwetenschappers. In dit eerste artikel beperk ik mij tot de tekst van het Oude Testament. In een tweede artikel meer over de tekst van het Nieuwe. Daarbij merk ik op, dat ik een gewone huis-, tuin- en keukendominee ben. Theoloog, maar beslist niet academisch; misschien weet ik iets, maar een specialist ben ik niet. Wel moet ik in mijn werk als verkondiger van het evangelie en als leraar van het christelijk geloof enigszins thuis zijn in nieuwe ontwikkelingen. Daarvan wil ik in deze artikelen enige rekenschap geven. Van de laatste stand van zaken wordt zeer verhelderend verslag gedaan in een recent nummer van het blad Met Andere Woorden van het Nederlands Bijbelgenootschap.[i]
Geen ‘oertekst’
Theologen zijn geen tekstwetenschappers. Tekstwetenschap is een zeer complex vakgebied, dat je kunt vergelijken met archeologisch onderzoek. De Bijbeltekst is oorspronkelijk mondeling en daarna handgeschreven overgeleverd. De overlevering of traditie is een aparte wetenschap: de literaire kritiek genoemd. In die overlevering zitten allerlei bewerkingen en veranderingen van oorspronkelijke teksten, bewerkingen die ook beïnvloed zijn door interpretaties en theologie (Godsbeeld). Wat is dan een ‘zuivere’ tekst? Maar vanaf het moment dat die overlevering te boek is gesteld, komt ook de tekstwetenschap om de hoek kijken. Deze bestudeert de manuscripten, kijkt naar de datering van handschriften, naar overschrijffouten en hoe die doorgegeven worden bij volgende overschrijvingen, en probeert zo te komen tot een ‘reconstructie’ van de ‘ware’ Bijbeltekst.
Nieuwer tekstonderzoek maakt nu duidelijk, dat die beide takken van sport, die over traditie en bewerking, en die over teksten en manuscripten, steeds dichter bij elkaar zijn komen liggen. Dit komt doordat onderzoek duidelijk maakt, dat er nauwelijks te spreken is van een ‘oertekst’, een soort absolute Bijbeltekst. Voor het Oude Testament golden lange tijd drie bronnen als maatgevend voor die reconstructie. Men spreekt van de Masoretische Tekst van het Oude Testament. Dat is de door gezaghebbende Joodse geleerden in de vroege Middeleeuwen geijkte tekst, door hen voorzien van vocaaltekens om de uitspraak van de toen al oude teksten vast te leggen. De oudste versie van deze MT is echter afkomstig uit de 11e eeuw na Christus! De meest gezaghebbende manuscripttraditie is vastgelegd in de Codex Leningradensis (zo genoemd omdat deze bewaard wordt in de Russische Nationale Bibliotheek in St. Petersburg/Leningrad).
Daarnaast baseert men de tekst van het Hebreeuwse Oude Testament op enkele andere teksttradities, waarvan de Samaritaanse Pentateuch een belangrijke bron vormt. Deze biedt echter, zoals de naam zegt, alleen de tekst van de Pentateuch, dat is de naam van de eerste vijf boeken van het Oude Testament. Deze in het tekstkritisch apparaat onder de Hebreeuwse Bijbeltekst als ‘SamP’ aangeduide handschrifttraditie is afkomstig uit de 9e tot 13e eeuw na Christus! Dus eveneens een betrekkelijk late teksttraditie.
Ten slotte is daar dan de derde bron, en dat is de bekende Griekse vertaling van het hele Oude Testament, de z.g. Septuagint (aangeduid als LXX). En deze is van deze drie genoemde bronnen misschien in die zin het interessantst, omdat deze vertaling is ontstaan in de derde eeuw vóór Christus (en dus veel ouder is dan de genoemde codices!). Zo doet zich het vreemde verschijnsel voor, dat de oudst bekende tekst van het Oude Testament een vertaling is. En dus evenmin een echte Hebreeuwse ‘oertekst’, omdat een vertaling altijd iets verliest ten opzichte van de oorspronkelijke tekst.
Onder tekstgeleerden waren er op basis van deze stand van zaken hoofdzakelijk twee standpunten. Het eerste was, dat men zei: aan de tekstoverlevering moet één oorspronkelijke oertekst ten grondslag liggen. Die moet je dus zien te achterhalen of reconstrueren. Anderzijds was er het standpunt dat zegt: er is niet één ‘oertekst’, maar er is sprake van een veelheid aan teksten en tekstfragmenten, en dus van grote diversiteit. Deze discussie bleef lange tijd onbeslecht. Maar het maakt wel duidelijk, dat een ongecompliceerd lijkend beroep op ‘de’ grondtekst eigenlijk op basis van deze situatie al beslist onmogelijk is.
Nog veel meer teksten…
Dit laatste werd bevestigd, toen in 1947 en 1956 in de omgeving van de Dode Zee een geweldige hoeveelheid teksten en tekstfragmenten gevonden werd, die afkomstig waren van de sekte van Qumran. Deze rollen bleken vele eeuwen ouder te zijn dan alles wat tot dan toe als ‘brontekst’ had gegolden, namelijk zo’n duizend jaar ouder! Deze ontdekkingen bevestigden vooral het tweede standpunt: er is sprake van een enorme diversiteit en veelvoud aan teksten en tekstvarianten achter die MT, die men daarom ook wel aanduidt als ‘proto-masoretisch’, of ‘proto-LXX’. Tekstgeleerden gingen daardoor vragen stellen bij de veronderstelling dat er een soort ‘hardware’ tekst zou moeten zijn, een oorspronkelijke of oertekst.
In orthodox-kerkelijke en -theologische kringen heeft men soms geprobeerd de impact van de Qumran-vondsten te relativeren. Maar we kunnen er niet omheen, dat het tweede hier boven genoemde standpunt van tekstgeleerden (er is een veelheid aan teksten en teksttradities) toch meer ‘papieren’ lijkt te hebben. Dit betekent ook, dat je moet veronderstellen dat teksten al in de oudtestamentische tijd onderling sterk verschilden. En ook dat dit mogelijk te maken had met bewerking en interpretatie. Daarmee, zegt men, komen tekst- en literaire kritiek steeds dichter bij elkaar te staan. Anders gezegd: tekstreconstructie lijkt bijna onmogelijk zonder ook aandacht te geven aan de interpretatiegeschiedenis.
Dit roept de vraag op, schrijft prof. dr. B. Lemmelijn van de Katholieke Universiteit Leuven, welk criterium tot de keuze moet leiden welke variant de juiste of beste is. Als een veronderstelde ‘oertekst’ vloeibaar lijkt te zijn, wat geeft dan de doorslag bij de keuze van een variant bij vertaling of bij exegese? Zou dan de ‘meer ontwikkelde’ variant niet de voorkeur verdienen? Dat wil zeggen: is een variant die ontstaan is uit een proces van overlevering én interpretatie, en dus de ‘laatste versie’ van een tekst, niet de meest ‘volgroeide’?
Hoe betrouwbaar dus?
Als betrekkelijke leek op dit gebied moet ik zeggen dat ik dit buitengewoon interessant vind. We komen er steeds meer achter, dat de Bijbel een boek is met een ontstaans- of wordingsgeschiedenis. En dat we deze totale dynamiek moeten erkennen. De interessante vraag die hier dan opkomt is deze: is deze vaststelling een bedreiging voor de betrouwbaarheid van de Bijbel? Of kan dit juist ook een versterking betekenen voor het geloof in de Bijbel als Woord van God?
Mijn stelling is, dat dit ons geloof in de Bijbel als Woord van God alleen maar versterkt en bevestigt! Waarom? Omdat deze paradoxale situatie precies past bij de aard van het evangelie en van het christelijk geloof! Wij bezitten niet een kant-en-klaar-uit-de-hemel-gevallen boek! Wij ‘bezitten’ dat boek zelfs niet eens. Wij geloven in de God áchter het boek! Wij geloven in het evangelie van zijn genade in Christus. De Bijbeltekst als gefixeerd Woord van God, dat helemaal niet zo te fixeren lijkt als je de wetenschap moet geloven, is niet betrouwbaar doordat wetenschappelijk vastgesteld is wat ‘hard’ is en wat niet. De Bijbel is niet betrouwbaar op basis van wetenschappelijk bewijs of rationele argumentatie. Nee, de Bijbel kan maar op één manier betrouwbaar voor ons zijn, en dat is doordat we geloven, geloven in het getuigenis van de heilige Geest!
Het geschreven Woord van God gaat over Iemand, die wij als Persoon mogen leren kennen en ontmoeten: het vleesgeworden Woord van God! Hij is de hoogste openbaring van God en de waarheid in eigen Persoon (Johannes 8,32; 14,6). En als we dan nog een stap verder gaan, dit Mens geworden Woord van God, Jezus Christus, komt tot ons in de vorm van het door de Geest betuigde en verkondigde Woord van God. Deze drieslag, afkomstig van Karl Barth, kan ons hier helpen. Wij komen niet tot geloof door het Boek, maar door het Levende Woord, dat leeft in Christus en dat voortleeft door het getuigenis of de verkondiging door de Geest!
Hier vind ik de manier waarop de Heidelbergse Catechismus dit verwoordt in zondag 25 heel verhelderend. Want daar staat hoe we tot geloof in deze Levende komen: door de verkondiging van het evangelie! Dat is de levende dynamiek van de Geest van Christus. Er is voor mij geen enkele reden deze verkondiging te wantrouwen. Want deze verkondiging is ingebed in de christelijke kerk, de gemeenschap van gelovigen. Deze is het, die het Woord doorgeeft. De kerk is de traditie van de Bijbel. In de kerk hebben we samen de ‘sleutel der kennis’ in handen.
De sleutel der kennis
Het is van belang die sleutel te hanteren. Jezus zegt tegen de Farizeeën en Schriftgeleerden, dat zij de deur naar Gods koninkrijk voor eenvoudige gelovigen hadden gesloten. Zij hebben de ‘sleutel der kennis’ weggenomen (NBV: de sleutel tot de kennis!), Lucas 11,52! Dit betekent dat zij tussen de gewone gelovigen en het Woord van God in zijn gaan staan, door het volk exclusief te binden aan de manier waarop zij dat Woord aan hen doorgeven. De zuivere vorm van machtsusurpatie door de kerkleiding, waarbij de ‘leken’ niet bij machte zijn of in de gelegenheid worden gesteld toegang tot het Woord te hebben. Maar dat Woord is ‘volksbezit’, alle gelovigen hebben door de Geest toegang tot dat Woord en kunnen dat Woord interpreteren (Handelingen 2, 17-18). En predikers van het Woord kunnen en moeten dus altijd nagerekend kunnen worden. Ze moeten transparant zijn. Prediking, verkondiging en onderwijs, ze moeten altijd dialogisch van aard zijn. Er is geen theologisch, en ook geen ambtelijk ‘alleenrecht’ op het Woord en de enig juiste interpretatie. Dat is wat de Farizeeën claimden, en wat de pauselijke leerstoel van Rome claimt (al is de huidige paus veel transparanter en ‘dialogischer’ dan enig ander van zijn voorgangers!).
De Bijbel is door God dus aan de gemeente gegeven. Laat niemand bang zijn, dat dit tot fouten en afdwalingen zal en moet leiden. Want hier hebben wij te vertrouwen op de Geest die ons in de waarheid leidt. Die Geest woont in Gods gemeente, en zo delen wij de waarheid van Gods Woord met elkaar. Afwijking van het evangelie en de leer van de kerk wordt altijd ontdekt en door het ware geloof ontmaskerd! Er is een soort zelfreinigende werking in Gods kerk: als je daar samen maar in blijft geloven! Wel betekent dat bewustzijn, dat de kerk een plek van gesprek dient te zijn. Wanneer we elkaar niet bevragen op de essentie van het geloof, gaat de relativering toeslaan. Zeker in een postmoderne tijd waarin het versnippering en verbrokkeling alom is. Maar angst is daarbij de slechtste raadgever. Geloof en vertrouwen op de heilige Geest zal ons alleen redden.
Zo geloof ik, dat wij wel degelijk een betrouwbare Bijbel hebben. Maar als boek van de kerk! Bij de tekst voegt zich het getuigenis van de Geest (I Korinthiërs 2,10!). Durft u het aan?
(wordt vervolgd)
[i] Met Andere Woorden, Kwartaalblad over bijbelvertalen, jaargang 16/nr. 3 &4, november 2016.
De kerk is de traditie van de Bijbel. In de kerk hebben we samen de ‘sleutel der kennis’ in handen. Ja; zo had het volk Israël (de schriftgeleerden) de traditie van de profeten. Zij hadden de sleutel en Jezus noemde dat het zitten op de stoel van Mozes. Wat echter scherpte brengt is dat de bijbel de mens onwelgevalig is en het steeds moet afleggen tegen de mens die meent het beter te weten. Maar waar Gods Geest tegenstander wordt van Gods Woord, daar weet zelfs de wereld dat de kerk zich tussen God en de gelovigen in heeft gewurmd. Zoals het ook al vanaf het begin de traditie is. Zoals ook de Traditie zelf zich tussen woord en gemeente heeft ingewurmd. Maar of het nu is door Traditie, influistering door de Geest of gewoon in Christelijke vrijheid, alle dwaling kenmerkt zich door niet de eenheid te zoeken met wat God met zekerheid aan de kerk als norm en Woord heeft gegeven.
Bij de ‘sleutel der kennis’ gaat het om de sleutel tot de kennis. Het gaat in dat Bijbelgedeelte (Lucas 11,51) over ingaan in Gods koninkrijk. Jezus verwijt de leiders van het volk dat ze de gewone mensen de toegang tot Gods rijk ontzeggen, met hun eigen geboden en regels. Niet de Bijbel is de mens onwelgevallig, maar Jezus en Gods genade! Die willen we niet in alle radicaliteit tot ons door laten dringen. Dan wordt niet de Geest tegenstander van Gods Woord maar van mensen die onwillig zijn. Zijn evangelie is de sleutel tot de kennis, en niet een Bijbel die zegt wat wij menen dat hij zegt. Zonder die sleutel, die een leessleutel is, wordt de Bijbel mogelijk zelfs een gevaarlijk boek, waarmee we allerlei onrecht de eeuwen door hebben gelegitimeerd.